frans Flashcards
actes de parole
excuseer me mevrouw/ mijnheer
excusez-moi madame/ monsieur
wilt u / wil je me helpen?
vous voulez / tu veux m’aider?
zou u / zou je me willen helpen?
vous voudriez / tu voudrais m’aider?
kunt u / kun je me helpen?
vous pouvez / tu peux m’aider
kunt u / kun je me een handje helpen?
vous pouvez / tu peux me donner un coup de main?
hebt u / heb je tijd om me te helpen?
vous avez / tu as le temp de m’aider
ik heb hulp nodig
j’ai besoin d’aide
je moet me helpen
il faut m’aider
hebt u / heb je een balpen voor mij?
vous avez / tu as un stylo pour moi?
kunt u / kun je me uitleggen?
vous pouvez / tu peux m’expliquer?
ja, natuurlijk
oui, bien sûr
geen probleem
aucun problème
met veel plezier
avec grand plaisir
ja, wat kan ik voor u/je doen?
oui, qu’est-ce que je peux fair pour vous/toi
hoe kan ik u/je helpen?
comment est-ce que je peux vous / t’aider
nee, het spijt me. ik heb geen tijd.
ik heb het zeer druk.
non, je suis désolé. je n’ai pas le temps
je suis trés occupé
nee, het spijt me ik kan u / je niet helpen
non je regrette. je ne peux pas vous / t’aider
ja, hier , pak aan
oui, tien / oui, tenez
ik weet het niet
je ne sais pas
ik ken dat niet
je ne connais pas
kan ik u / je helpen?
je peux vous / t’aider?
kan ik u / je een handje toesteken?
je peux vous / te donner un coup de main?
hebt u / heb je hulp nodig?
vous avez / tu as besoin d’aide
leen ik u / je even mijn GSM?
je vous / te prête mon GSM