Frans Flashcards
un appartement
een appartement
un avion
een vliegtuig
la Belgique
België
un bois
een bos
l’Espagne
Spanje
une famille
een familie
la France
Frankrijk
un hôtel
een hotel
une mer
een zee
une montagne
een berg
les Pays-Bas
Nederland
le Portugal
Portugal
le soleil
de zon
le temps
het weer, de tijd
un train
een trein
le vent
de wind
une voiture
een wagen
annoncer
aankondigen
pleuvoir: il pleut
regenen: het regent
tomber
vallen
froid(e)
koud
là-bas
daar
mauvais(e)
slecht
même
zelfs
ou
of
Quel temps fait-il?
Welk weer is het?
Il fait chaud.
Het is warm.
Il fait beau.
Het is mooi weer.
Il pleut.
Het regent.
Il y a du soleil.
Er is zon.
Il y a du vent.
Er is wind.
ça tombe mal.
Dat komt slecht uit.
Elle va à la montagne.
Ze gaat naar de bergen.
Quel temps annonce la météo?
Welk weer wordt er aangekondigd?
Il va faire froid.
Het wordt koud.
Il va faire mauvais.
Het wordt slecht weer.
Il va pleuvoir.
Het gaat regenen.
Il va y avoir du soleil.
Er komt zon.
On y va en train.
We gaan er met de trein naartoe.
On va en avion.
We gaan met het vliegtuig.
Il y va en voiture.
Hij gaat er met de auto naartoe.
un bus
een bus