Francais-> Ndls Flashcards
Être occupé à
Bezig zijn met
Expliquer
Uitleggen
L’appareil
Het apparaat
Être enthousiaste pour
Warm lopen voor
En tout cas
In ieder geval
Tout à fait
Helemaal
Ca me convient
Dat past bij mij
Concevoir
Bedenken
Faire un travail manuel
Met zijn handen werken
Se produire
Gebeuren
Les décombres
Puinhoop
Uni, compact
Aaneengesloten
La notion
Het begrijp
Ce n’est pas pour moi
Dat is niet voor mij weggelegd
Décrire
Schetsen
S’occuper de
Zorgen voor
Chercher a atteindre
Nastreven
Céder
Afstaan - stond af - afgestaan
Renoncer à
Afzien van - zag af - afgezien
Laisser une impression
Een indruk achterlaten
Respecter
Naleven
Tirer
Afschieten - schoot af - afgeschoten
C’est fini
Het zit erop
Exécuter
Uitvoeren
Pousser, faire glisser
Schuiven - schoof - geschoven
Traverser
Rijden door
Cela passe avant tout
Het gaat voor alles
Echouer
Stranden
Distribuer
Weggeven - gaf weg - weggegeven
Sur un tas
Op een hoop
Garder
Overhouden voor - hield over - overgehouden
Tirer bénéfice
Uithalen