fr woordjes proef 3 Flashcards
1
Q
le moyen de transport
A
het vervoersmiddel
2
Q
le voyageur
A
de reiziger
3
Q
le billet
A
het ticket
4
Q
la destination
A
de bestemming
5
Q
en direction de
A
in de richting van
6
Q
le depart
A
het vertrek