foundation Flashcards

1
Q

Welke 5 vormen van gegevenstransformatie kennen we?

A

Classificeren (indelen), omzetten/sorteren (ordenen), aggregatie (samenvatten/gemiddelde trekken), rekenen, selecteren (kiezen van gegevenselementen op basis van één of meer criteria)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 5 componenten van een informatiesysteem kennen we?

A
  1. Gebruikers - 2. Applicaties – 3. Gegevensverzameling (database) (infrastructuur)
  2. Hardware (infrastructuur) – 5. Netwerkverbinding (infrastructuur)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is data?

A

Data zijn gegevens waarin een feit wordt vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen gegevens en informatie?

A

Als gegevens verwerkt worden en deze op een manier gepresenteerd worden die nuttig zijn voor mij als gebruiker dan is dit informatie, zodra gegevens nog niet dusdanig geordend zijn dan zijn het gewoon gegevens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de Brier score?

A

Een score die wordt gegeven voor de voorspellende waarde van een informatiesysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen een DSS en een EIS?

A

DSS, het Decision Support System, een computergestuurde technologische oplossing ter ondersteuning van oplossen van complexe problemen van de organisatie. Het EIS, Executive Information System, heeft hier enige overlap mee maar is specifiek bedoelt voor senior management en zet de prestatie van de organisatie ook af tegen de buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Als informatie in een database staat dan kan dit in vier onderdelen worden opgedeeld, benoem deze vier onderdelen

A

Gegevens (alle verzamelde data), object (de verschillende gegevenselementen die bij één onderdeel van de gegevens vallen [Auto]), gegevenselement (één onderdeel van de data waarop deze gesorteerd kan worden[Kleur]), gegevenswaarde (de daadwerkelijke waarde van één gegevenselement [Blauw])

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke twee soorten software zijn er in context van een informatiesysteem?

A

applicatiesoftware en systeemsoftware. Applicatiesoftware is ontworpen voor specifieke taken voor de eindgebruiker, en systeemsoftware zorgt dat applicaties kunnen werken op de hardware (zoals Windows OS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen database en een datawarehouse?

A

Database is een gegevensbestand. Databases zijn vaak OLTP, gericht op het verwerken van transacties door eindgebruikers. Data warehouses zijn OLAP, en slaan data op uit verschillende databases in de organisatie, gebruikers voeren niet zelf data in. Data is gestructureerd voor analyses die van belang zijn in de organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke twee primaire vormen van verbinding tussen computers heb je?

A

Peer to peer, client-server itt terminal/server waar je alleen muisen / toetsenbord had die niet intelligent waren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een ERP systeem?

A

De automatisering van administratieve, financiële, commerciële en logistieke processen ondergebracht in één bedrijfsbrede softwareoplossing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn embedded systems?

A

Dit is een systeem dat bestaat uit hardware en software die is geïntegreerd in gebruiksartikelen of apparaten. Het doel ervan is dat er ‘intelligent’ gedrag ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is CAD/CAM?

A

CAD/CAM: Computer Aided Design en Computer Aided Manufacturing;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke twee soorten systemen zijn er als we informatiesystemen koppelen aan de bedrijfsprocessen?

A

Management system -> ondersteuning van management processen (voor management om te sturen)
Operationele systemen -> ondersteunen de operationele processen, bijv. financiële informatie voor het financiële proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een basisinformatiesysteem?

A

Een informatiesystem die in veel organisaties aanwezig zijn, in domeinen die voor meeste organisaties van belang zijn, bijv. financiële, logistieke, productie en personeelsdomein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke twee bronnen van gegevens zijn er?

A

Formeel en informeel. Formeel-> gestructureerd, consistent gepresenteerd en beperkt beschikbaar.
Informeel -> Gegevens die op allerlei manieren tot het informatiesystem kunnen komen, e-mails, documenten. Dus semi-gestructureerd of ongestructureerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke twee type gegevens heb je?

A

Kunstmatig en natuurlijk. Kunstmatig is onderdeel van bedrijfsproces, bijv. metingen in een productieproces. Natuurlijke gegevens zijn er al maar moeten gergistreerd worden, bijv. luchtkwaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoeveel bits is een byte?

A

8, totaal 255 unieke combinaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een bit

A

Binair stelsel, 0/1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is hexadecimaal

A

4 bits, voor combinaties van 0-15 (16 in totaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar bestaat een computersysteem uit?

A

(A) Processor (CPU/ GPU), verwerkt instructies
(B) Geheugen (bewaren gegevens - intern / extern) (werkgeheugen / vast geheugen)
(C) & (H) - transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat betaalt snelheid van een computer / server?

A

1) kloksnelheid
2) cores
3) instructiesets -> generiek (Intel, ARM), specifiek (grafisch, FPGA, ASIC)
4) opslag, data naar CPU (I/O)

cache (tussengeheugen
pipelining -> commando b kan beginnen terwijl a nog aan gang is, ipv sequentieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is thin/ thick client?

A

Thick client = pc, zelfstandig werk doen, thin clients = weinig capaciteit, alleen input/output, vooral verbonden met mainframe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is verschil tussen rack en blade?

A

Rack = gestapelde set va neigen servers, incl. io en voeding. Blade = gecentraliseerde IO / voeding, en kan capaciteit bijpluggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is virtualisatie?

A

virtuele machine die acteert als een fysieke machine met een OS boven een host (hypervisor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is een hypervisor?

A

Zorgt voor vertaling van hardware naar virtuele machines(tussenlaag).

Twee types:

Type 1: Bare metal. Software die direct op hardware / infrastructuur draait en meerdere virtuele machines kan spinnen, met elk een eigen guest OS / applicaties.

Type 2: hosted. Software (VM ware) die binnen een host draait (hardware / infrastructuur), en VMs kan spinnen / beheren, die hebben een guest os en apps

Datacentrum 1. Testomgeving 2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is cloud computing?

A

on-demand availability of computer system resources, especially data storage and computing power, without direct active management by the user.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke typen cloud computing zijn er en wat houdt dit in volgens het NIST model (delivery models)?

A

Typen:

alles zelf (eigen server / co-location) - geen cloud
SaaS - software as a service - alles uitbesteed
PaaS - platform as a service (IaaS + OS + middleware + runtime)
IaaS - infrastructure as a service (netwerk, storage, server, virtualisatie)

Compontenten
Applicatie
Data
Runtime
Middleware
OS
Virtualisatie
Server
Storage
Network
29
Q

Wat zijn karakteristieken van de cloud in het NIST model?

A

On-demand self-service, scalability (eenvoudig schalen), ubiquitous network access (kan overal bij), rapid elasticity (schaalbaar), location independent resource pooling (locatie onafhankelijk resource poolen), measured service (SLAs, i.e. uptime garanties e.d..)

30
Q

Welke cloud opties zijn er volgens NIST model (deployment models)?

A

Publiek (meedraaien in standaard AWS, etc.), community (met meerdere partijen), private (eigen cloud), hybride (stukje zelf & stukje prive)

31
Q

Wat is het verschil tussen NAS en SAN?

A

NAS: network attached storage, shared storage over shared network (lokaal), SAN: storage area network, shared storage over dedicated network, fast but costly. (data center)

32
Q

Wat zijn load balancers?

A

Evenredige verdeling van verbindingen en verkeer over servers

33
Q

Welke verwerkingsfuncties zijn er in programmatuur?

A

Datamanagement, applicatielogica, presentatie

34
Q

Wat is IT-infrastructuur?

A

De verschillende onderdelen die samen een informatiesysteem vormen waarmee gegevens kunnen worden ingevoerd, getransporteerd, verwerkt, uitgevoerd en opgeslagen: de hardware, software, netwerken en gegevens.

De IT-infrastructuur is dan het geheel van alle computers, smart devices en Internet of Things-apparaten, plus de netwerken waarmee ze verbonden zijn.

35
Q

Wat gebruik je om capaciteit van snelheid te duiden?

A

Bytes / bits

36
Q

Welke onderdelen zitten er in een computer?

A

1) moederbord
2) randapparatuur (muis, beeldscherm)
3) geheugen (werk of intern / vast of extern)
4) CPU / GPU

37
Q

Hoe wordt de kloksnelheid van CPU gemeten?

A

Hertz, meestal gigahertz

38
Q

Wat zijn de karakteristieken van geheugen?

A
Capaciteit,
toegankelijkheid,
toegangstijd,
overdrachtssnelheid,
wisbaar of niet,
opslagmedium en
prijs
39
Q

Welke fases zijn er te onderkennen van fysiek tot cloud computing?

A

0 - geen splitsing, applicatie in machine code
1 - OS / applicatie, OS neemt aansturing van hardware over
2 - splitsing hardware laag door virtualisatie, kan meerdere virtuele systemen op de hardware draaien
3 - containers

40
Q

Welke lagen zijn te onderscheiden in het OSI model?

A
  1. Applicatie -> applicatie
  2. Presentation -> gegevens representatie
  3. Session -> koppelt de twee eindpunten die communiceren
  4. Transport -> alle pakketen in juiste volgorde
  5. Network -> welke route gaan pakketten door het netwerk
  6. Datalink -> 2 punten die met elkaar bytes correct uitwisselen
  7. Physical -> bits en bytes uitwisselen (kabels, lichtsignalen)
41
Q

Wat is een WAN?

A

Wide area network ->

42
Q

Wat is een WAN?

A

Wide area network -> Geografisch gescheiden network. Connectiviteit tussen LANs, via een communicatieprotocol (TCP / IP)

43
Q

Wat is een protocol?

A

Afspraken (in software vastgelegd)

44
Q

Hoe werkt het TCP / IP protocol?

A

Transmission Control Protocol (zet ze in goede volgorde en internet protocol (IP) (verstuurt pakketjes) .

In relatie tot OSI: Application (5-7 OSI) (HTTP / SMTP / Telnet / FTP / DNS RIP SNMP), transport (4) (TCP/UDP), internet (3) (IP nodes ARP / IGMP / ICMP), network access (1-2) (ethernet / token ring / ATM)

45
Q

Wat is een IP adres?

A

Uniek adres, publiek, soort lijstje / adresboek. IP4 / IP6 versies. 4 blokjes, bijv. 123.456.99.3
network ID, 8 bits, host ID, 8 bits

46
Q

Wat is een VPN?

A

Virtual private network, versleutelde communicatie tunnel tussen LANs (IPsec)

47
Q

Welke netwerktypologieën zijn er?

A
  1. Ster (centraal computer)
  2. Netwerk (twee kanten op)
  3. Bus (langs centrale lijn)
  4. Maas (alles met alles)
  5. point-to-point
  6. boom (distributed ster)
  7. peer-to-peer
48
Q

Welke netwerkapparatuur zijn er?

A

Hub -> alles doorsturen (fysieke laag)
Repeater -> afstand overbruggen (fysieke laag)
Bridge -> datalink laag (verschillende lans verbinden)
Switch -> datalink laag (selectier doorsturen, welke computer op welke poort zit)
router -> netwerklaag -> verbindt meerdere netwerken LAN/ WAN). Kan NAT uitvoeren

49
Q

Wat is een firewall?

A

Laat alleen maar bepaald verkeer door, op IP adres en/of applicatielaag (incl poort))

50
Q

Wat is een MAC adres?

A

Fysiek adres van een apparaat (datalink laag)

51
Q

Wat is het SIP protocol (session initiation protocol)?

A

Koppeling met traditioneel telefoon netwerk (POTS ofwel plain old telephone system)

52
Q

Welke kabels zijn er?

A

Coax (TV signaal), UTP (verschillende categorieën), optische, tegenwoordig cat 6 of zelfs 7

53
Q

Hoe kan je mobiele communicatie classificeren?

A

Snelheid en afstand -> (PAN: weinig data en dichtbij, NFC, RFID ) LAN (snel, korte afstand, WIFI), WAN (lange afstand hoge snelheid, 5g LTE), LPWAN, long range wide area network (lange afstand, lage snelheid, LoRA, sigfox)

54
Q

Hoe meet je kwaliteit van netwerken?

A

QoS -> quality of service,

  • latency (hoe snel gaat het erdoorheen)
  • throughput (hoe veel data kan je erdoor sturen)
  • jitter, pakketvertraging bij ontvanger
    foutpercentage van verzonden bits, gemeten als beschadigde bits / totale verzonden bits
55
Q

Wat is het verschil tussen symmetrisch en asymmetrische encryptie?

A

Symmetrisch: allebei dezelfde sleutel
Asymmetrisch: publieke en private sleutel, publieke sleutel = adres, private key is om te decrypten

56
Q

Wat is een server?

A

Een server is een computer die is geoptimaliseerd voor het bieden van software en andere bronnen aan andere computers in een netwerk

57
Q

Welke vormen van locatie gebaseerde informatie zijn er?

A

Geotargeting -> locatie van gebruiker te bepalen
Geofencing -> grens binnen specifieke regio, gebruikvan GPS technologie
Beacons -> verbonden apparaten met vooraf bepaalde applicaties binnen het bereik van de beacon

58
Q

Wat is Unified Communication (UC)?

A

Standaard over hoe we verschillende communicatiesystemen en samenwerkingstools met elkaar verbinden, telefonie, chat, etc.

59
Q

Wat is hash of message digist?

A

Encryptie waarbij slechts een gedeelte van het bericht wordt versluteld, bijv. MD-5, op RSA gebaseerd of SHA

60
Q

Waaruit bestaat de kwaliteit van een informatiesysteem?

A

Verdeling in functioneel, niet functioneel (technisch) en organisatiestrategie, externe eisen (normen, wetgeving).

  • Gegevens (garbage in - garbage out) (F)
  • applicatie (software goed gebouwd) (F)
  • infrastructuur (veiligheid, kan functionaliteit leveren) (NF)
61
Q

Waaruit bestaat de kwaliteit van gegevens / informatie?

A
  • Inhoudelijk (juistheid)
  • Tijd (juiste frequentie, periodiek, accuraat, tijdloos & tijdig)
  • Inhoud (correct, relevant, compleet, bondig, scope)
  • Vorm (helder, met voldoende detail, gestructureerd, juist gepresenteerd, juiste media)

Daarnaast informatie via de juiste kanalen en aan de juiste personen worden gericht

62
Q

Welke ISO-norm betreft kwaliteit van een informatiesysteem en welke kernaspecten zijn daarin te onderscheiden?

A

ISO 25010, betrouwbaarheid (juistheid, volledigheid, tijdigheid, geoorloofdheid), beschikbaar (operationeel en toegankelijk, overdraagbaar en onderhoud baarheid), efficiëntie (snelheid, gebruiksvriendelijkheid, aansluiting processen), effectiviteit (dekkingsgraad)

63
Q

Welke aspecten zijn te onderkennen om hoe je kwaliteit hebt geregeld?

A

Governance (inrichting), audits (vreemde ogen)

64
Q

Wat is governance?

A

Inrichting, goede bestuur van IT (ISO 38500)
- responsibility: verantwoordelijkheden en autorisatie
strategy
acquisition
performance
conformance - werken conform procedures
human behaviour

65
Q

Wat is TOWS matrix?

A

SWOT; strengths / opportunities: SO (aanval), Strenghts / threats (ST (verdedig), opportunities / weaknesses, versterken (aanval), WT (versterken / verdediging)

66
Q

Wat is COBIT framework?

A

Overkoepelend raamwerk om naar IT te kijken vanuit een auditing perspectief, gebruikt om kritieke succesfactoren vast te stellen en functioneren van IT te beoordelen.

COBIT kan methodieken gebruiken als referentie voor de audit; zoals COSO, ITIL, BisL, ISO 27000, TOGAF (enterprise architecture), PMBOK (project management).

COBIT bestaat uit:

  • standaarden voor inrichting van ICT-beheersproessen
  • metrics KPIs en meetmechanismen voor meten conformiteit (compliance)
  • control mechanismen, implementeren als maatregelen voor interne controle
  • audit standaarden
67
Q

Wat zijn de fases van een audit?

A

1) planning (opdracht afbakening en omschrijving)
2) voorbereiding (pre-audit meeting, opstellen normenkader)
3) uitvoering (interviews) & eigen waarnemingen
4) rapportage (concept, afstemming, definitief)
5) toelichting
6) opvolging (volgende fase)
7) evaluatie

68
Q

Wat is proces van risico management?

A

Bewaken & bijstellen (herhalend proces)

  1. Context bepalen
    2) Risico identificeren
    3) analyseren
    4) evalueren
    5) mitigeren

Risico’s:

  • in kaart brengen
  • Effect bepalen
  • Kans
  • Effecten van de acties (80/20 regel)
69
Q

Welke drie aspecten zijn er te onderkennen bij informatiebeveiliging?

A
  1. vertrouwelijkheid
  2. integriteit
  3. beschikbaarheid