Formules: Consumeren Flashcards

1
Q

Formule: reserveren

A

Aanschafwaarde - restwaarde : periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de wetten van een product:

A
  • warenwet = gezondheid
  • wet koop op afstand = bedenktijd
  • wet productaansprakelijkheid = schade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Betekenis: debetsaldo

A

Dat je in de - staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Betekenis: creditsaldo

A

Dat je in de + staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Formule: nieuw saldo

A

Oud saldo + ontvangsten - betalingen = nieuw saldo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Redenen om te sparen:

A
  • doel (auto)
  • voorzorg (als iets kapot gaat)
  • rente
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het verschil tussen vaste en variabele rente:

A

Vaste: kan niet veranderen
Variabele: kan veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het verschil tussen spaarrekening en spaardeposito:

A

Spaarrekening: rekening waarop je spaart, maar waarbij je altijd je geld kunt opnemen
Spaardeposito: je geld staat voor een vaste afgesproken tijd vast tegen een vast rente percentage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is lenen?

A

Geld van een ander gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is kredietkosten?

A

Alles wat je meer terugbetaald dan je geleend hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Formule: percentage berekenen

A

Gevraagde aantal : totaal x 100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Formule: prijsverschil berekenen

A

Nieuw - oud : oud x 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Formule: rente berekenen

A

Percentage : 100 x spaarbedrag x periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is inflatie?

A

Een algemene stijging van de prijzen, het omgekeerde is deflatie: een algemene prijsdaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is koopkracht?

A

De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

CBS

A

Centraal Bureau voor de Statistiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is bewuste reclame beïnvloeding?

A

Dat ze de aandacht trekken door bewust te beïnvloeden: een reclame spotje bijvoorbeeld

18
Q

Wat is onbewuste reclame beïnvloeding?

A

Sluikreclame

19
Q

Wat zijn de consumenten rechten?

A
  • bepaalde tijd meegaan

- goede staat

20
Q

Formule: krediet kosten

A

Aantal termijnen x termijnbedrag - lening

21
Q

Welke Geldfuncties heb je?

A
  • Ruilmiddel: goederen of diensten ruilen voor geld, iets kopen.
  • Rekenmiddel: om de waarde van iets aan te geven.
  • Spaarmiddel: geld bewaren voor later.
22
Q

Wat is Provisie?

A

Kosten die je aan de bank betaalt bij het omwisselen van vreemd geld

23
Q

Wat is begroting?

A

Een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode

24
Q

Wat is beleggen?

A

Je koopt bijvoorbeeld aandelen, waarvan je verwacht dat die meer waard zullen worden.

25
Q

Wat is budgetteren?

A

Het op elkaar afstemmen van je inkomsten en uitgaven

26
Q

Wat is rekenmiddel?

A

Dit gebruik je om de waarde van iets aan te geven

27
Q

Verschil tussen hypothecaire lening en persoonlijke lening

A
  • hypotheeklening: is voor de aanschaf van een woning. Die woning dient dan ook als onderpand.
  • Een persoonlijke lening kent geen onderpand. Deze extra zekerheid voor de hypotheekverstrekker zorgt ervoor dat je een hoger bedrag kunt lenen tegen een lagere rente.
28
Q

Wat zijn Incidentele uitgaven?

A

Meestal grote uitgaven die af en toe voorkomen en waarvoor je geld moet reserveren

29
Q

Wat zijn vaste lasten?

A

Regelmatig terugkerende uitgaven waartoe je verplicht bent

30
Q

Wat is Consumentenprijsindexcijfer (cpi)?

A

Een cijfer dat prijsontwikkeling laat zien van goederen en diensten die huishoudens in Nederland kopen

31
Q

Wat is commerciële reclame?

A

Reclame die bedoeld is om je verleiden tot een aankoop

32
Q

Wat zijn consumenten organisaties?

A

Organisaties die opkomen voor de belangen van de consument

33
Q

Wat is consumer power?

A

De macht van de gezamenlijke consumenten om de producenten te dwingen rekening te houden met wat zij willen

34
Q

Wat is geschillencommissie

A

Instelling die bij onenigheid tussen een consument en een leverancier een bindende uitspraak doet

35
Q

Wat is ideële reclame

A

Reclame die als doel heeft de mentaliteit en het gedrag van mensen te beïnvloeden

36
Q

Wat is een keurmerk

A

Een product met een keurmerk geeft je de zekerheid dat het aan bepaalde eisen voldoet. Het milieukeurmerk geeft bijvoorbeeld de zekerheid dat het goed/beter is voor het milieu (dan andere producten).

37
Q

Wat is marketing?

A

Alles wat een bedrijf doet om producten en diensten zo goed mogelijk te verkopen

38
Q

Wat zijn middelen?

A

Alles waarmee je in je behoeften kunt voorzien, zoals geld, bezittingen en tijd

39
Q

Wat is Nominaal inkomen?

A

Inkomen dat je in euro’s verdient

40
Q

Wat is prijscompensatie?

A

Loonstijging om de gestegen prijzen goed te maken zodat je koopkracht gelijk blijft.

41
Q

Wat is reëel inkomen?

A

De koopkracht van je inkomen. In het reëel inkomen is rekening gehouden met de gevolgen van inflatie.

42
Q

Wat is het verschil tussen vrije goederen en schaars?

A

vrije goederen zijn vrij beschikbaar en hier hoef je niet veel voor te betalen
-schaars is als je productie middelen moet gebruiken om het te verkrijgen. Voor schaarse goederen moet je betalen.