Formuleren Uitdrukkingen Flashcards

1
Q

Heel wat in de melk te brokkelen hebben

A

Veel te zeggen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Naar iemands pijpen dansen

A

Alles doen wat iemand vraagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Scheve ogen geven

A

Leiden tot jaloezie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit den boze (zijn)

A

Erg ongepast (zijn); verboden (zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De dans ontspringen

A

Ontkomen aan het gevaar/ het onheil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zonderslag of stoot

A

Zonder enige tegenstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een hoge borst opzetten

A

Verwaand zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In arren moede

A

Ten einde raad; bij gebrek aan beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De kluts kwijt (zijn)

A

In de war (zijn); van zijn stuk gebracht (zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Praten als Brugman

A

Veel en overtuigend spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zijn poot stijf houden

A

Niet toegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ten lange leste

A

Op het laatst; uiteindelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Door de knieën gaan

A

Het verzet opgeven; ergens met tegenzin mee akkoord gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Met iets in zijn maag zitten

A

Een probleem hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Iemand tegen zich in het harnas jagen

A

Iemand door eigen toedoen boos maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zijn kans schoon zien

A

Van de gelegenheid gebruik maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Iemand iets betaald zetten

A

Wraak op iemand nemen; iemand straffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tot in lengte van dagen

A

Heel lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wijd en zijn bekend zijn

A

Overal bekend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Van heinde en verre

A

Van dichtbij en veraf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Boontje komt om zijn loontje

A

Iemand krijgt wat hij verdient (iets ongunstigs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wie kaatst, moet de bal verwachten

A

Wie een ander plaagt, kan verwachten dat die iets terug doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dood en … zaaien

A

Verderf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Gepokt en …

A

Gemazeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

In kannen en …

A

Kruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Kant noch … raken

A

Wal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Kommer en …

A

Kwel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Mitsen en …

A

Maren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Pompen of …

A

Verzuipen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Schering en …

A

Inslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Te hooi en te …

A

Gras

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Van toeten noch … weten

A

Blazen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Dood en verderf zaaien

A

Moorden en plunderen op grote schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Kant nog wal raken

A

nergens op slaan; onzin zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Kommer en kwel

A

Ellende; narigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

In kannen en kruiken

A

Goed geregeld en voor elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Gepokt en gemazeld

A

Zeer ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Mitsen en maren

A

voorwaarden; bezwaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Te hooi en te gras

A

op ongeregelde tijden; zo nu en dan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Schering en inslag

A

Vaak voorkomend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Van toeten noch blazen weten

A

volkomen onkundig zijn; van niets weten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Pompen of verzuipen

A

Al het mogelijke doen om de zaak te redden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

De lusten en de …

A

Lasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Er zit kop noch … aan

A

Staart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Ergens heet noch … van worden

A

Koud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hemel en … bewegen

A

Aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Het kan vriezen, het kan …

A

Dooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Met vallen en …

A

Opstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Na veel plussen en …

A

Minnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Zijn natje en zijn … krijgen

A

Droogje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Tussen hoop en … leven/zweven

A

Vrees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wis en …

A

Waarachtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hemel en aarde bewegen

A

Alles doen om iets gedaan te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Ergens heet noch koud van worden.

A

Zich nergens iets van aantrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

De lusten en de lasten

A

Plezierige en minder plezierige zaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Er zit kop noch staart aan

A

Elk logisch verband ontbreekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Het kan vriezen, het kan dooien.

A

Het kan alle kanten uit gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wis en waarachtig

A

Zeer zeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Tussen hoop en vrees leven/zweven

A

In onzekerheid zitten over de afloop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Na veel plussen en minnen

A

Na zorgvuldig afwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Met vallen en opstaan

A

Door mislukkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Zijn natje en zijn droogje krijgen

A

Voorzien worden in zijn behoeften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Als puntje bij … komt

A

Paaltje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Buigen of …

A

Barsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Als puntje bij paaltje komt

A

Als het erop aankomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Buigen of barsten

A

Het is kiezen tussen meegeven of kapotgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Door roeien en … gaan

A

Ruiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Door roeien en ruiten gaan

A

je door niets laten tegenhouden; alles doen om je doel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Door schade en …

A

Schande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Door schade en schande

A

Door je fouten en mislukkelingen (leren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Kind noch … hebben

A

Kraai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Kind noch kraai hebben

A

geen kinderen of andere familieleden hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Na lang wikken en …

A

Wegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Na lang wikken en wegen

A

na alle voors en tegens afgewogen te hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Op stel en …

A

Sprong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Op stel en sprong

A

dadelijk, onmiddellijk, meteen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Taal noch …

A

Teken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Taal noch teken

A

geen enkele levensteken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Zijn hele hebben en …

A

houwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Zijn hele hebben en houwen

A

al zijn bezittingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Zonder blikken of …

A

Blozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Zonder blikken of blozen

A

zonder van kleur te veranderen; onbeschaamd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

De tering naar de … zetten

A

Nering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

De tering naar de nering zetten

A

De uitgaven aanpassen aan de inkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Een aardje naar zijn … (hebben)

A

Vaartje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Een aardje naar zij vaartje (hebben)

A

Qua karakter op zijn vader lijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Het reilen en …

A

Zeilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Het reilen en zeilen

A

De gang van zaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Hutje bij … leggen

A

Mutje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Hutje bij mutje leggen

A

Kleine geldbedragen bij elkaar schrapen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Iemands handel en …

A

Wandel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Iemands handel en wandel

A

Iemands doen en laten; iemands levenswandel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

In geuren en …

A

Kleuren

94
Q

In geuren en kleuren

A

Zeer uitvoerig en gedetailleerd.

95
Q

Slikken of …

A

Spugen

96
Q

Slikken of spugen

A

In plaats van dankbaarheid commentaar krijgen.

97
Q

Stank voor … krijgen

A

Dank

98
Q

Stank voor dank krijgen

A

Met grote tegenzin.

99
Q

Tegen heug en …

A

Meug

100
Q

Tegen heug en meug

A

Wat je verdiend hebt, meteen weer uitgeven.

101
Q

Van de hand in de … leven

A

Tand

102
Q

Van de hand in de tand leven

A

Iedereen weet dat al.

103
Q

De broekriem aanhalen:

A

het zuiniger aan doen.

104
Q

Geld over de balk smijten

A

geld verspillen.

105
Q

Iets in de doofpot stoppen

A

iets verzwijgen; ervoor zorgen dat men niets meer van een discutabele kwestie hoort.

106
Q

Een duit in het zakje doen

A

een bijdrage leveren.

107
Q

Over één kam scheren

A

op dezelfde manier behandelen; geen onderscheid maken.

108
Q

Iets op zijn kerfstok hebben

A

iets misdaan hebben (zonder dat de overtreder hiervoor al gestraft is).

109
Q

Iets aan de grote klok hangen

A

iets aan iedereen bekendmaken; iets overal rondbazuinen.

110
Q

De koud en de kop krijgen

A

afgewezen worden; teleurgesteld worden.

111
Q

Onder de loep nemen

A

nauwkeurig onderzoeken; precies bekijken.

112
Q

Door de mand vallen:

A

Betrapt worden

113
Q

Iemand de mantel uitvegen

A

iemand heftig uitfoeteren; iemand streng berispen.

114
Q

Het mes snijdt aan twee kanten

A

je behaalt tegelijkertijd twee voordelen.

115
Q

De pan uitrijzen

A

erg snel stijgen (vaak m.b.t. prijzen/kosten)

116
Q

Het niet onder stoelen of banken steken

A

je mening (afkeuring) duidelijk laten blijken; er geen geheim van maken.

117
Q

Uit een ander vaatje tappen

A

een andere aanpak/benadering kiezen.

118
Q

Nu komt de aap uit de mouw

A

nu blijkt wat de werkelijke bedoeling is.

119
Q

Er zit een addertje onder het gras

A

achter de schone schijn schuilt een gevaar.

120
Q

De kool en de geit sparen

A

oplossingen zoeken die beide partijen geen pijn doen.

121
Q

Daar kraait geen haan naar

A

daar schenkt niemand aandacht aan; daar komt niemand achter.

122
Q

Geen slapende honden wakker maken

A

geen aandacht vestigen op iets waarvan men nadeel kan ondervinden

123
Q

De kat de bel aanbinden

A

(als eerste) een moeilijke beslissing ter sprake brengen.

124
Q

De kip met de gouden eieren slachten

A

iets afstoten dat zeer winstgevend is.

125
Q

De koe bij horens vatten

A

een alstige zaak stevig aanpakken.

126
Q

Voor de leeuwen gegooid worden

A

iets zonder voorbereiding voor een kritisch publiek moeten doen.

127
Q

Een luis in de pels zijn

A

bezorgen; hinderlijk kritisch zijn.

128
Q

Dat muisje krijgt nog een staartje

A

deze zaak zal nog (nadelige) gevolgen hebben.

129
Q

Iemand blij maken met een dode mus

A

iemand iets moois in het vooruitzicht stellen, wat uiteindelijk waardeloos zal blijken te zijn / waar niets van terecht komt

130
Q

Iemand blij maken met een dode mus

A

iemand iets moois in het vooruitzicht stellen, wat uiteindelijk waardeloos zal blijken te zijn / waar niets van terecht komt.

Als een olifant door de porseleinkast gaan:

Het paard achter de wagen spannen: de zaak volstrekt verkeerd aanpakken.

Zijn schaapjes op het droge hebben: voor zijn hele leven genoeg geld verdiend hebben.

Op alle slakken zout leggen: moeilijk doen over allerlei kleinigheden.

Boter bij de vis (doen): meteen bij levering betalen.

Twee vliegen in één klap slaan: twee problemen gelijktijdig oplossen.

Vlinders in de buik hebben: verliefd zijn.

Parels voor de zwijnen werpen: het goede verspillen aan hen die het niet waarderen.

131
Q

Als een olifant door de porseleinkast gaan

A

zeer lomp en ontactisch te werk gaan.

132
Q

Het paard achter de wagen spannen

A

de zaak volstrekt verkeerd aanpakken.

133
Q

Zijn schaapjes op het droge hebben

A

voor zijn hele leven genoeg geld verdiend hebben.

134
Q

Op alle slakken zout leggen

A

moeilijk doen over allerlei kleinigheden.

135
Q

Boter bij de vis (doen)

A

meteen bij levering betalen.

136
Q

Twee vliegen in één klap slaan

A

twee problemen gelijktijdig oplossen.

137
Q

Vlinders in de buik hebben:

A

Verliefd zijn

138
Q

Parels voor de zwijnen werpen

A

het goede verspillen aan hen die het niet waarderen.

139
Q

Een slag om de arm houden

A

een voorbehoud maken; iets toezeggen onder voorwaarden.

140
Q

Iemand op het verkeerde been zetten

A

iemand ergens een verkeerde indruk van geven.

141
Q

Tegen de borst stuiten

A

een afkeer van iets hebben, iets volstrekt verkeerd vinden.

142
Q

Iemand onder de duim houden:

A

Iemand in je macht hebben

143
Q

Het/ze achten de ellebogen hebben

A

achterbaks zijn; je anders voordoen dan je bent.

144
Q

Iemand de hand boven het hoofd houden

A

iemand ten onrechte beschermen

145
Q

Het hoofd in de schoot leggen

A

de moed verliezen; het opgeven

146
Q

Iets onder de knie hebben/krijgen:

A

Iets beheersen/leren

147
Q

Geen blad voor de mond nemen

A

ronduit je mening geven (wat anderen daar ook van denken).

148
Q

Een oogje in het zeil houden

A

(iets) in de gaten houden.

149
Q

Iemand het vuur (na) aan de schenen leggen:

A

Iemand onder druk zetten

150
Q

Zijn snor drukken

A

ertussen knijpen; zich ergens aan onttrekken.

151
Q

Iemand aan de tand voelen:

A

Iemand ondervragen

152
Q

De vinger aan de pols houden

A

in de gaten blijven houden of alles goed gaat.

153
Q

Op grote voet leven:

A

Met geld smijten

154
Q

een Babylonische …

A

Spraakverwarring

155
Q

een barmhartige …

A

Samaritaan

156
Q

Met … bekijken

A

Argusogen

157
Q

Een doorn in het …

A

Oog

158
Q

Zijn handen in … wassen

A

Onschuld

159
Q

Een homerisch …

A

Gelach

160
Q

De lier aan de … hangen

A

Wilgen

161
Q

Met de manten der … bedekken

A

Liefde

162
Q

Een wet van …

A

Meden en Perzen

163
Q

Een rib uit mijn …

A

Lijf

164
Q

Een teken aan de …

A

Wand

165
Q

On zak en … zitten

A

As

166
Q

een Babylonische spraakverwarring

A

Een toestand in een vergadering, waarbij men elkaar niet meer begrijpt doordat iedereen door elkaar praat

167
Q

een barmhartige samaritaan

A

een persoon die zich belangeloos over iemand anders ontfermt

168
Q

met argusogen bekijken

A

met argwaan volgen; wantrouwend zijn

169
Q

Een doorn in het oog

A

een flinke ergernis

170
Q

Zijn handen in onschuld wassen

A

verklaren onschuldig te zijn

171
Q

een homerisch gelach

A

schaterend, onbedaarlijk gelach

172
Q

De lier aan de wilgen hangen

A

voorgoed stoppen met dichten of een andere activiteit

173
Q

Een wet van de Meden en de Perzen

A

een wet of regel waaraan niets valt te veranderen

174
Q

Een teken aan de wand

A

een dreigende waarschuwing, iets wat tot grote bezorgdheid stemt

175
Q

In zak en as zitten

A

diep ongelukkig zijn

176
Q

met de mantel der liefde bedekken

A

uit barmhartigheid verzwijgen of goedpraten

177
Q

Een rib uit m’n lijf

A

wat heel veel geld kost of gaat kosten

178
Q

in den vreemde

A

In het buitenland

179
Q

onverrichterzake

A

zonder datgene gedaan te hebben wat men wilde

180
Q

Des duivels

A

Zeer boos

181
Q

heden ten dage

A

Nu; tegenwoordig

182
Q

de haren rijzen je te berge

A

je bent echt geschokt en stomverbaasd

183
Q

te goeder trouw

A

betrouwbaar; te vertrouwen; eerlijk

184
Q

Te zijner tijd

A

dan; als het een keer zo ver is

185
Q

Ten voeten uit

A

typisch; karakteristiek

186
Q

Uit den boze

A

verboden; wat beslist niet gedaan mag worden

187
Q

Ten laste leggen

A

officieel beschuldigen van

188
Q

Te allen tijde

A

(Altijd)

189
Q

Achilleshiel

A

Je zwakke plek

190
Q

Pyrrusoverwinning

A

Gewonnen maar alle soldaten zijn dood

191
Q

In aansluiting …

A

Op

192
Q

… aanzien van

A

Ten

193
Q

In antwoord …

A

Op

194
Q

… attentie van

A

Ter

195
Q

… behulp van

A

Met

196
Q

Ten bate …

A

Van

197
Q

… behoeve van

A

Ten

198
Q

Met betrekking …

A

Tot

199
Q

… gevolge van

A

Ten

200
Q

… grond van

A

Op

201
Q

Aan de hand …

A

Van

202
Q

… hoofde van

A

Uit

203
Q

Ter hoogte …

A

Van

204
Q

… ingang van

A

Met

205
Q

… middel van

A

Door

206
Q

In overeenstemming …

A

Met

207
Q

… uitzondering van

A

Met

208
Q

In aansluiting op

A

Na

209
Q

Ten aanzien van

A

Aangaande

210
Q

In antwoord op

A

X

211
Q

Ter attentie van

A

Voor

212
Q

Met behulp van

A

X

213
Q

Ten bate van

A

Voor

214
Q

Ten behoeve van

A

Voor

215
Q

Met betrekking tot

A

Aangaande

216
Q

Ten gevolge van

A

Door

217
Q

Aan de hand van

A

middels

218
Q

Uit hoofde van

A

Wegens

219
Q

Ter hoogte van

A

Bij

220
Q

Met ingang van

A

Vanaf

221
Q

Ten koste van

A

X

222
Q

Door middel van

A

Middels

223
Q

Ten opzichte van

A

jegens

224
Q

In overeenstemming met

A

Conform

225
Q

In strijd met

A

Tegen

226
Q

Ten tijde van

A

Gedurende

227
Q

Met uitzondering van

A

Uitgezonderd

228
Q

In verband met

A

Vanwege

229
Q

In verhouding met

A

X

230
Q

In weerwil van

A

Ondanks