Filosofie Flashcards
Spatio-temporele context van de filosofie
De filosofie wordt cultureel bepaald en verschilt dus in tijd en ruimte (steeds veranderende bestaanscontext die telkens nieuwe vragen en antwoorden opwekt)
Moreel relativisme
in het klimaat na de overgang van mythos naar logos; en dus de opkomst van de rationaliteit, is er nood aan een gerationaliseerde bestuurspraktijk. In de 5de eeuw verschijnen hierbij de sofisten, dit zijn rondtrekkende leraren die tegen betaling personen vorming en kennis (rede) bijbrengen; die de sofisten dan gebruiken om het eigen handelen te legitimeren. Deze sofisten herleiden het woord of de logos tot een puur machtsmiddel, de rede evolueert hier tot ‘rede-voering’/ een monoloog van de sofisten om hun macht te legitimeren. Volgens het moreel relativisme is geen kennis van de ultieme waarheid mogelijk, voor deze vaststelling bevinden we ons bij Protagoras, de belangrijke sofist/ relativist. De dingen ‘zijn’ zoals ze mij toeschijnen, voor ieder individu kan dut anders zijn.
Alles vloeit
Dit is een begrip dat we terugvinden bij Heraclitus (6e eeuw v.C.) de filosoof van het worden. Hij stelt dat ‘alles vloeit en niets blijft’, hiermee bedoelt hij dat de werkelijkheid een permanente flux is. Volgens Heraclitus is er een logos in de kosmos, hierbij stelt hij 3 principes:
1) Complementariteit (geen nacht zonder dag, geen licht zonder donker …)
2) Het overgaan van iets in zijn tegengestelde (van jong naar oud)
3) Iets kan 2 tegenstellingen bevatten, zowel positief als negatief (vuur geeft warmte maar tegelijkertijd ook een bron van vernietiging)
Wat betekent de deugd (inzicht Socrates)?
Bij Socrates (5e -4e eeuw v.C.) is deugd gelijk aan inzicht, d.w.z. dat de ware maatstaf voor het handelen ligt in een rationeel gefundeerd inzicht in de waarheid. Als die voorwaarde vervuld is, en we bv echt weten wat rechtvaardigheid is, dan kan het niet anders dan dat we ook rechtvaardig zullen handelen. Socrates wil dat het moreel handelen gebaseerd is op inzicht.
Socratische ironie
Socrates (5e-4e eeuw v.C.) gaat in een dialoog met zijn gesprekspartners en dwingt hen tot reflectie. Dit doet hij door gebruik te maken van de ‘ironie’, waarbij hij door het ophemelen van de wijsheid van anderen in feite te kennen geeft dat ze niet wijs zijn, hiermee doorprikt Socrates de ballon van de eigenwaan (arrogantie/ egoïsme)? Zelf neemt hij een standpunt van onwetendheid in. De rede wordt hier een ‘rede-nering’.
Plato wordt beschouwd als een ‘systeembouwer’, nochtans is deze notie van systeem niet echt toepasbaar op zijn filosofie. Leg uit en bespreek waarom Aristoteles veeleer als systematisch filosoof kan worden beschouwd. Illustreer je antwoord.
Plato (5de -4e eeuw v.C.) wou de verschillende aspecten van de werkelijkheid in één globale visie te integreren (een systeem te maken van de filosofie). Maar Plato presenteert deze systematiek nergens als zodanig, bij Plato lopen de verschillende theorieën en interesses voortdurend door elkaar. De platoonse filosofie balanceert zo tussen zoekende en altijd voorlopige karakter van het weten, en de tendens om een coherente en systematische verklaring van de werkelijkheid te bieden. Aristoteles (4e eeuw v.C.) was de eerste die expliciet de bedoeling had om een allesomvattend systeem van het weten te ontwikkelen.
De ziel bij Plato (3 aspecten)
Plato (5e -4e eeuw v.C.) ontwikkelt een consistente leer over de ziel. Bij Plato is de ziel een beginsel van een zedelijk leven, het is de kern van onze persoonlijkheid. Morele goedheid wordt daarbij verinnerlijkt. Morele goedheid komt volgens Plato voort uit een harmonieuze verhouding tussen drie ‘delen’ van de ziel, deze 3 delen hebben ook elk hun eigen deugd/ werkterrein:
1) De redelijke ziel = vermogen tot redeneren (deugd: verstandigheid)
2) De vurige/ driftige ziel (deugd: dapperheid)
3) Het vermogen tot begeren (deugd: zelfbeheersing)
De harmonieuze vereniging van deze 3, waarbij de rede de leiding neemt, is de overkoepelende deugd rechtvaardigheid
Mimèsis
Mimèsis is een begrip dat aan bod komt bij
Plato (5e – 4e eeuw V.C.) , letterlijk vertaald betekent het ‘nabootsing’; het gaat hier over de relatie tussen een idee en de afbeelding hiervan, de afbeelding van het idee is hierbij het zintuiglijk aspect. Met dit begrip legt Plato de participatie uit = de relatie tussen de zintuiglijke wereld en de ideeën.
Het idee van het Goede
Dit begrip vinden we terug bij Plato (5e – 4e eeuw V.C.) , volgens Plato is het Goede verheven boven alle andere ideeën, zelf boven het zijn (hij stelt het Goede zelfs parallel met de zon). Het Goede is het volmaakte doel waarnaar elke concrete verschijningsvorm streeft, en waaraan die verschijningsvorm ook wordt getoetst. In die zin draagt elke idee onmiddellijke ook het goede in zich (een begrip verwijst namelijk altijd naar de ideale versie van dat begrip, BV. het idee rechtvaardigheid komt neer op de perfectie van rechtvaardigheid, het ideaal ervan). Het Goede kan nooit bereikt worden.
Teleologie
Het begrip teleologie vinden we terug bij Aristoteles (4e eeuw vC), het begrip komt voort uit de 4 oorzaken tot ‘echte’ kennis (1: formele oorzaak 2: materiële oorzaak 3: efficiënte oorzaak 4: doeloorzaak). Het begrip teleologie stelt dat een vorm altijd doelgericht is, zonder doel kan nooit iets ontstaan; dit komt voort uit de belangrijkste oorzaak: de doeloorzaak. Er is dus een koppeling tussen vorm en doel, het doel bepaalt wat de dingen zijn; er is een doelgerichtheid.
Simple ideas
Term die we zien bij Locke, 17de-18de eeuw, empirisme. De woorden of samengestelde ideeën (complex ideas) in onze geest ontstaan doordat we verbanden leggen tussen de lettertekens van de enkelvoudige ideeën (simple ideas) die tot stand komen door uitwendige (sensations) of inwendige waarnemingen (reflections).
Qualities
(Locke) Hoedanigheden die we waarnemen van de uitwendige dingen.
1. Primary qualities (kwantiteiten): grootte, vorm, aantal, plaats, beweging/rust
2. Secondary qualities (kwaliteiten): kleur, geur, smaak, warmte, geluid
Sensations en reflections
(Locke) Sensations: uitwendige waarnemingen
Reflections: inwendige waarnemingen
Impressions
(Hume: 18de eeuw) er zijn geen ingeboren
ideeën, en onze waarneming leidt slechts tot indrukken in de geest (impressions).
Potentie en act bij Aristoteles
De begrippen act en potentie vinden we terug bij Aristoteles (4e eeuw V.C.). De begrippen hebben betrekking op de verandering van de dingen, deze dingen streven in hun verandering naar de volmaakte vorm (= entelechie). Elke bestaande substantie (combinatie van stof en vorm) is een act, een actuele toestand. De verandering wordt dan verklaard doordat elke act in zich de mogelijkheid (potentie) draagt om een bepaalde modificatie te ondergaan. Die modificatie wordt al bepaald door de reeds gerealiseerde actuele toestand. (bv. de vorm ‘klei’ heeft de potentie al in een bepaalde richting beperkt, je kan er niet eender wat van maken).
De beweging is dan de actualisering (realiseren van de vorm) van wat potentieel aanwezig was. Die verandering is ook doelgericht.
Hellenisme
De overname van de Griekse cultuur door niet-Griekse volkeren wordt aangeduid met de term Hellenisme. Deze term ontstaat na de veroveringen van Alexander de Grote (4e eeuw V.C.). in deze periode vindt een schaalvergroting/ uitbreiding plaats van verschillende zaken: wetenschap en geleerdheid, op politiek vlak (wereldburgers); dit zorgt er uiteindelijk voor dat er meer belang gehecht zal worden aan individualisme (omdat de burgers meer op zichzelf zijn aangewezen). Het Hellenisme heeft ook op de filosofie haar gevolgen, het blijft weliswaar systeem-opbouwend; in die zin dat elke filosofische school een globale theorie wil ontwikkelen, waar de hoofdopdracht van de wijsbegeerte wordt geherdefinieerd.
Wat betekent geluk voor de Stoa en. Het Epicurisme ? (vergelijk deze ook)
De Stoa (vanaf de 4e eeuw V.C.) is de belangrijkste school die naar het Hellenisme een globale theorie wil ontwikkelen, waar de hoofdopdracht van de wijsbegeerte wordt geherdefinieerd. (Zeno van Citium is de
oprichter van deze school) In de Stoa moeten ze leven overeenkomstig met de natuur, die natuur is redelijk; de stoïcijnen gaan er dan vanuit dat we ons verlangens moeten beheersen door onze redelijkheid. Wanneer onze rede zich laat bedwelmen door passies, slaagt zij er niet langer in om de juiste beslissing te nemen. De wijze mens, dat is diegene die het ideaal weet te bereiken; die persoon zal altijd de situaties waarin hij/zij terecht komt op de juiste manier beoordelen. De wijze mens, die de passies weet uit te roeien bereikt het ideaal van de apatheia (= leven zonder passies) en dus ook het geluk.
Het Stoïcijnse ideaal: ‘enkel datgene nastreven wat in onze macht ligt’. Dat wil zeggen dat we ons geluk niet afhankelijk mogen maken van datgene waarvan wij de afloop toch niet kunnen bepalen. De Stoïcijnen komen daarbij ook met de term ‘kosmopolitisme’ : dat wil zeggen dat er geen reden is waarom we ons geluk meer zouden laten afhangen van familie of vrienden dan van verre onbekenden. We mogen ons niet overgeven aan emoties ten aanzien van onze vrienden, wier lot niet in onze macht ligt.
Het Epicurisme (vanaf de 4e eeuw V.C.) is ook een school die naar het Hellenisme een globale theorie wil ontwikkelen, waar de hoofdopdracht van de wijsbegeerte wordt geherdefinieerd. Hier gaan ze ervan uit dat het geluk ligt in de bevrediging van het verlangen, en dus in het genot, volgens Epicurus (de oprichter van de school) kan dit op een eenvoudige manier worden bereikt.
We mogen geen oneindige verlangens koesteren, er zijn 3 soorten verlangens (1: natuurnoodzakelijke verlangens (met de eenvoudigste middelen bevredigd), 2: een verlangen dat wel natuurlijk is maar niet langer noodzakelijk (verlangens die met de eenvoudigste manier bevredigd kunnen worden maar je toch voor iets anders kiest), 3: niet natuurlijke en niet noodzakelijke verlangens (deze verlangens hebben geen natuurlijke limiet en zijn in principe onverzadigbaar). Hieruit concludeert Epicurus dat we verborgen moeten leven, waarom zouden we verlangens koesteren die niet bevredigd kunnen worden als we de bevrediging van de verlangens als geluk beschouwen.
Emanatie
Dit begrip vinden we terug bij het Neoplatonisme (een Vergelijking : de beide scholen willen een globale theorie ontwikkelen waar de hoofdopdracht van de wijsbegeerte wordt gedefinieerd. Bij de Stoa speelt de redelijke natuur een belangrijke rol en moeten we onze passies verdringen om als wijze mens het ideaal te bereiken. We mogen ons geluk niet afhankelijk maken van datgene waarvan we de afloop toch niet kunnen kennen. Bij het epicurisme is de weg tot geluk het leiden van een verborgen leven, we mogen geen verlangens koesteren die we niet kunnen bevredigen, want de bevrediging van verlangens is geluk. school die naar het Hellenisme een globale theorie wil ontwikkelen, waar de hoofdopdracht van de wijsbegeerte wordt geherdefinieerd). De school stelt dat aan de oorsprong van de werkelijkheid het Ene Goede staat (dat op zich onkenbaar en onbereikbaar is), alles wat is, dankt zijn bestaan aan deze eenheid en dus aan het Goede. De werkelijkheid emaneert (‘vloeit voort’) in verschillende stadia uit Het Ene Goede. Emanatie is dus het voortvloeien van het Ene Goede naar andere stadia.