FF Werkwoorden Flashcards
1
Q
Habiter
A
Wonen
2
Q
Être
A
Zijn
3
Q
Arriver
A
Aankomen
4
Q
Aider
A
Helpen
5
Q
Montrer
A
Tonen
6
Q
Porter
A
Dragen
7
Q
Téléphoner
A
Telefoneren
8
Q
Avoir
A
Hebben
9
Q
Aller
A
Gaan
10
Q
Chercher
A
Zoeken
11
Q
Trouver
A
Vinden
12
Q
Donner
A
Geven
13
Q
Parler
A
Praten
14
Q
Aimer
A
Houden van
15
Q
Je suis
A
Ik ben
16
Q
Vouw allez
A
Jullie gaan
17
Q
Tu as
A
Jij hebt
18
Q
ILS sont
A
Ze zijn
19
Q
J ai
A
Ik heb
20
Q
Nous allons
A
Wij gaan
21
Q
Je vais
A
Ik ga
22
Q
ILS vont
A
Ze gaan
23
Q
ILS ont
A
Ze hebben
24
Q
Il Est
A
Hij is