farmaca Flashcards
1
Q
alpha-blokkers
A
prazosine
2
Q
alpha-blokkers
A
prazosine
3
Q
centraal werkende AH
A
Clonidine, Methyldopa
4
Q
Vasodilatoren
A
Urapidil
5
Q
nitraten
A
sublinguaal/oraal –> Isosorbide, Nitroglycerine
transdermaal –> Nitroglycerine
intraveneus –> isosorbide
6
Q
digitalisglycosiden
A
Digoxine, Methydigoxine
7
Q
fosfodiësterase type 3-inh
A
Milrinon
8
Q
kaliumverliezende diuretica
A
thiaziden –> Chloortalidone, Indapamide
lisdiuretica –> Furosemide
9
Q
kaliumsparende diuretica
A
Spironolacton
10
Q
beta-blokkers
A
Atenolol, Bisoprolol, Metoprolol, Propranolol
11
Q
maagzuursecretie inhibitoren
A
Ranitidine
omeprazol
misoprostol
12
Q
ACE inhibitoren
A
Captopril, Lisinopril
13
Q
Sartanen
A
Losartan
14
Q
renine inhibitoren
A
Aliskiren
15
Q
Statines
A
Atorvastatine, Simvastatine