Examenvragen Flashcards

1
Q
  1. Waarom wordt er gebruik gemaakt van minimale media [6]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Wat is een batch/continue process [8]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Wat betekent GRAS en wat zijn de vereisten ervan. [8]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Hoe kun je genomisch DNA isoleren en wat is het verschil onder organismen. [15]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Hoe verloopt de isolatie van totaal RNA [18]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Wat zijn de knelpunten bij RNA-isolatie [19]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Wat is DEPC [19]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Wat is PCR en hoe werkt het [21]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Wat zijn de voorwaardes om ene goeie PCR uit te voeren [23]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Hoe kan je vals positiviteit door DNA-contaminatie vermijden (4 antwoorden) [23]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Beschrijf de principes van elle types van PCR (Hot start, Nested, touch down, kolonie, RT, ddPCR) [24]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Beschrijf de 5’ nuclease assay en SYBR green methode van Real time PCR [26]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Waar staat FRET voor [27]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Wat is een isoschizomeer en voorbeelden kunnen geven [31]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Hoe werkt de inhibitie van restrictie-enzymen door methylatie [31]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Wat is Dam-methylatie en wat is het belang ervan [32]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Wat is STAR-activiteit [33]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
  1. Benoem de activiteit die de verschillende polymerasen hebben. [35]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
  1. Wat is TUNEL en proces uitleggen [37]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
  1. Je krijgt een DNA-sequentie opgegeven. Bepaalde enzymen worden opgegeven, wat zullen de enzymen doen met de sequentie. [39]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  1. Wat zijn stringent en relaxed plasmiden. En wat kan je er allemaal over vertellen. [40]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  1. Leg uit TOPO-plasmide. Belang ervan vertellen en proces kunnen uitleggen [42]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  1. Leg uit LIC-methode [43]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  1. Definitie van Transformatie bij bacteriën [43]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
  1. Welke factoren beïnvloeden transformatie efficiëntie in E.coli [45]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
  1. Wat is een operon [46]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
  1. Wat is IPTG [47]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q
  1. Wat zijn de problemen bij LacAlpha complementatie [48]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q
  1. Hoe wordt de isolatie van plasmiden gedaan (methode van birnboim en doly) [49]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
  1. Hoe vindt de zuivering van plasmiden plaats [49]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
  1. Benoem de in vitro plaats gerichte en niet plaats gerichte methoden op. [51]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q
  1. Hoe werkt MutS [52]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q
  1. Benoem de twee methoden om een hogere frequentie mutanten. [52]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q
  1. Bespreek de methode van Sanger [53]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q
  1. Bespreek de Next Gen sequencing (Illumina en ROche) [54]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q
  1. Definitie van Gelelectroforese en hoe verloopt de kleuring. [57]
A

.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q
  1. Welke factoren bepalen de efficiëntie van EW synthese [60]
A

.

38
Q
  1. Wat is een promotor en geef een voorbeeld van zowel een prokaryotische als eukaryotische promoter. [60]
A

.

39
Q
  1. Wat zijn shine Delgarmo en Kozak sequenties en wat is het belang ervan [63]
A

.

40
Q
  1. Wat zijn de mogelijke problemen bij de productie van heterologe proteïnen in E.coli (5 kunnen benoemen en uitleg kunnen geven) [65]
A

.

41
Q
  1. Wat is een signaalsequentie/secretiesignaal [66]
A

.

42
Q
  1. Beschrijf het Sec-eiwit translocatiesysteem [67]
A

.

43
Q
  1. Wat zijn chaperon eiwitten [68]
A

.

44
Q
  1. Benoem alle methodes die besproken zijn om EW gemakkelijker naar buiten te krijgen (7 methoden) [69]
A

.

45
Q
  1. Hoe kun je Insuline op biotechnologische wijze maken. Proces benoemen [71]
A

.

46
Q
  1. Wat doet cyanogeenbromide [72]
A

.

47
Q
  1. Hoe kun je het groeihormoon op biotechnologische wijze maken. Benoem de twee processen. Is er een verandering in het proces opgetreden en waarom is dat dan het geval. Problematiek van methionine kunnen uitleggen. [77]
A

.

48
Q
  1. Wat zijn shuttlevecotren [79]
A

.

49
Q
  1. Wat is een integratieplasmide [79]
A

.

50
Q
  1. Wat is een Replicerende gistvector [79]
A

.

51
Q
  1. Wat is ARS [79]
A

.

52
Q
  1. Wat is YAC [79]
A

.

53
Q
  1. Bespreek een gistregulerende promotor (ezelbrug G van Gist en Galactose) [80]
A

.

54
Q
  1. Wat zijn de problemen bij sacharomyces en hoe kun je ze oplossen (2 problemen uitleggen in detail en 7 oplossingen geven voor tweede probleem) [81]
A

.

55
Q
  1. Bespreek het alpha sekretie signaal [83]
A

.

56
Q
  1. Wat zijn de voordelen van P. pastoris tegenover S. cerevisae [86]
A

.

57
Q
  1. Beschrijf de reactie van AOX [86]
A

.

58
Q
  1. Teken een plasmide dat bruikbaar is in Pichia Pastoris en benoem alle delen die erop zitten en waarvoor ze dienen [87]
A

.

59
Q
  1. Beschrijf de methode van integratie in het Pichia genoom [88]
A

.

60
Q
  1. Benoem de transformatieproces in P. pastoris [89]
A

.

61
Q
  1. Wat zijn belangrijke parameters bij expressie van heterologe eiwitten in P. pastoris voor optimale expressie [89]
A

.

62
Q
  1. Bespreek de in vitro propagatie in planten. [95]
A

.

63
Q
  1. Wat is een calluscultuur [98]
A

.

64
Q
  1. Bespreek hoe genetische manipulatie van plantencellen wordt toegepast. Bespreek de fusie van protoplasten en de bladschijftechniek. [102]
A

.

65
Q
  1. Wat is een ti-plasmide [103]
A

.

66
Q
  1. Hoe kun je vreemde genen in een plantencel krijgen (beide methoden uitleggen) [105]
A

.

67
Q
  1. Welke andere technieken zijn er voor transfer van genen in plantencellen [107]
A

.

68
Q
  1. Wat is contact-inhibitie [109]
A

.

69
Q
  1. Wat zijn continue cellijnen [110]
A

.

70
Q
  1. Wat zijn conventionele -, continuous flow suspensieculturen, perfusieculturen [112]
A

.

71
Q
  1. Bespreek de volgende definities: Fixed bed -, fluidised bed-, microcarrier culturen [116]
A

.

72
Q
  1. Bespreek de volgende definities: Infectie, transfectie, transductie en transformatie [118]
A

.

73
Q
  1. Hoe kun je bacteriën transformeren [120]
A

.

74
Q
  1. Tet on/off principe kunnen uitleggen [122]
A

.

75
Q
  1. Om welke redenen worden er virale vectoren gebruikt [123]
A

.

76
Q
  1. Beschrijf de werkwijze van SV40 als virale vector en de toepassing van cos cellen [124]
A

.

77
Q
  1. Beschrijf het proces van vacciniavirus [127]
A

.

78
Q
  1. Beschrijf het proces van baculovirus als vector [128]
A

.

79
Q
  1. Hoe gebruikt men retrovirussen om EW te maken [131]
A

.

80
Q
  1. Hoe verloopt de selectie van recombinante zoogdiercellen na transfectie [132]
A

.

81
Q
  1. Hoe verloopt gen amplificatie [134]
A

.

82
Q
  1. Hoe worden vreemde genen geïntroduceerd in dieren (transgene dieren). Beschrijf de 3 methoden in detail [137]
A

.

83
Q
  1. Bespreek de Coomassie (Bradford) eiwitassay [143]
A

.

84
Q
  1. Bespreek BCA-eiwitassay [144]
A

.

85
Q
  1. Polyacrylamide gelelectroforese bespreken [145]
A

.

86
Q
  1. Bespreek de kleuring van eiwitgelen (2 varianten) [147]
A

.

87
Q
  1. Wat is western blotting [149]
A

.

88
Q
  1. Principes van verschillende eiwitzuivering via chromatografische technieken kunnen uitleggen (ionenuitwisseling-, hydrofobe interactie-, affiniteits-, gelfiltratie/ size exclusion chromatografie) [153]
A

.

89
Q
  1. Wat zijn de mogelijke onzuiverheden bij therapeutisch gebruikte proteïnen [158]
A

.

90
Q
  1. Welke hulpstoffen worden er gebruikt in parenterale formulatie (4 stoffen) [162]
A

.

91
Q
  1. Beschrijf het proces van Vriesdrogen [165]
A

.