Examenvragen Flashcards
Identificeer OS, OR, VS, VR
Een kat schrikt hevig van het geluid van de stofzuiger in huis.
Nadien lokt het zicht van de stofzuiger vrees uit bij het dier.
– OS = geluid
– OR = schrik
– VS = zicht van de stofzuiger
– VR = vrees
Identificeer OS, OR, VS, VR
– Bij de kweker ligt een teef met haar puppies in een mand met een
deken.
Wanneer een puppy geadopteerd wordt, geeft de kweker een deel
van dat deken mee aan de nieuwe eigenaar
- OS = geur
– OR = zogen /
– VS = deken
– VR = moeder / prettig gevoel
dentificeer Sd, G en R
– Een eigenaar legt een balkje op de grond, een kat loopt erover en
krijgt nadien wat tonijn.
– Sd = balkje
– G = lopen over balkje
– R = tonijn
Herhaaldelijk werd gefloten terwijl het paard urineerde - paard urineert nu na fluitsignaal van groom Dit gedrag is een voorbeeld van A. Klassieke conditionering B. Operante conditionering C. Sensitisatie D. Habituatie
A. Klassieke conditionering
Een blaffende hond krijgt een wolkje citronella in het gezicht – Positieve bekrachtiging – Negatieve bekrachtiging – Positieve straf (correctie) – Negatieve straf (correctie)
– Positieve straf (correctie)
Een hond krijgt aandacht van de eigenaar omdat hij blaft – Positieve bekrachtiging – Negatieve bekrachtiging – Positieve straf (correctie) – Negatieve straf (correctie)
– Positieve bekrachtiging
Het martelen stopt wanneer de gijzelaar bekent – Positieve bekrachtiging – Negatieve bekrachtiging – Positieve straf (correctie) – Negatieve straf (correctie)
– Negatieve bekrachtiging
Een paard gaat rechts opzij met de achterhand om aan de
druk van een been aan de linkerkant te ontsnappen
– Positieve bekrachtiging
– Negatieve bekrachtiging
– Positieve straf (correctie)
– Negatieve straf (correctie)
– Negatieve bekrachtiging
Baas geeft hond bij thuiskomst altijd eerst eten. De hond gaat
meteen naar etensbak wanneer hij de auto van de baas ziet
verschijnen op de oprit.
A. Habituatie
B. Sensitisatie
C. Klassieke conditionering
D. Operante conditionering
C. Klassieke conditionering
Aan het begin van een gedragsobservatie komen een aantal
koeien in de stal bij de observator staan. Na een tiental
minuten tonen deze dieren geen interesse meer
A. Habituatie
B. Sensitisatie
C. Klassieke conditionering
D. Operante conditionering
A. Habituatie
Een hond wordt steeds gewandeld aan de leiband. Wanneer
de eigenaar die leiband bovenhaalt, wordt de hond heel actief
& blaft.
A. Habituatie
B. Sensitisatie
C. Klassieke conditionering
D. Operante conditionering
B. Sensitisatie
D. Operante conditionering
Ratten kregen voedsel wanneer (en énkel dan) ze een juiste
hoeveelheid druk op een hefboom uitoefenden (Slifkin & Brener 1998)
A. Habituatie
B. Sensitisatie
C. Klassieke conditionering
D. Operante conditionering
D. Operante conditionering
In een experiment hebben ratten geleerd dat ze kunnen
ontsnappen wanneer een bepaalde visuele stimulus getoond
wordt. De ratten werden in een arena geplaatst dat in één
wand een ontsnappingsgat had via hetwelk ze weer in hun
kooi kwamen, waar ze wat zoete melk kregen (Roshier et al. 2000).
A. Habituatie
B. Sensitisatie
C. Klassieke conditionering
D. Operante conditionering
D. Operante conditionering
Een hond wordt in de tuin gezet omdat hij binnenshuis te druk
doet (veronderstel dat de tuin geen onaangename plaats is, maar dat de hond wel liever
binnen is)
A. Positieve beloning
B. Positieve straf
C. Negatieve beloning
D. Negatieve straf
D. Negatieve straf
Het etensbakje van de kat wordt neergezet op het moment
dat het dier voor de eigenaar gaat zitten
A. Positieve beloning
B. Positieve straf
C. Negatieve beloning
D. Negatieve straf
A. Positieve beloning
Wanneer de hond blaft, wordt een blik met keitjes hard naast
de hond gegooid. Het dier schrikt en stopt met blaffen
A. Positieve beloning
B. Positieve straf
C. Negatieve beloning
D. Negatieve straf
B. Positieve straf
Tijdens de introductie les zijn de vier vragen van Niko Tinbergen voor het begrijpen van gedrag aan
bod gekomen. Hieronder vindt u het antwoord voor ieder van deze vier vragen voor de observatie
dat in het wild levende walvissen, terwijl ze in zee zwemmen, regelmatig aan de oppervlakte
komen. Duid het antwoord aan dat de functie van dit gedrag beschrijft?
a. De CO2-waarden in het lichaam doen een walvis aan de oppervlakte komen
b. Het geeft de dieren de kans om te ademen en dus te overleven
c. Jonge dieren komen frequenter aan de oppervlakte
d. De voorouders van deze walvissen die hun adem gedurende lange tijd konden inhouden
waren in staat om efficiënter te foerageren
b. Het geeft de dieren de kans om te ademen en dus te overleven
Reizende circuspaarden zijn vrijwel altijd ruinen / hengsten. Waarom?
a. Merries zijn moeilijker te berijden door hun oestruscyclus
b. Mannelijke dieren leren de oefeningen makkelijker dan merries
c. Mannelijke dieren zijn makkelijker om mee te werken en ook nog imposant om te zien
d. Mannelijke dieren vormen een bachelorkudde waar binnen er inhibitie van manlijk gedrag
optreedt.
d. Mannelijke dieren vormen een bachelorkudde waar binnen er inhibitie van manlijk gedrag
optreedt.
Indien pups jonger dan drie weken moederloos worden opgevoed, op welke van onderstaande
reflexen dient men als verzorger in te spelen om de overleving van de pups te verzekeren?
a. Galant reflex
b. Rooting reflex
c. Anogenitale reflex
d. Zuigereflex
c. Anogenitale reflex
Beoordeel de drie delen van de volgende stellingen:
Bij elektronische voerstations:
I kunnen de zeugen door een drukknop voer krijgen
II kunnen de zeugen simultaan eten
III kan de voergift afgestemd worden op de noden van elke individuele zeug
a. I en II en III zijn juist
b. I en II zijn juist; III is fout
c. I en II zijn fout, III is juist
d. I is fout; II en III zijn juist.
c. I en II zijn fout, III is juist
Beschrijf de sociale interactie op deze afbeelding.
a. Kennismakingsritueel tussen vreemde katten
b. Begroetingsritueel tussen vreemde katten
c. Katten die hun baasje om aandacht vragen
d. Allorubbing tussen katten die tot dezelfde groep behoren
d. Allorubbing tussen katten die tot dezelfde groep behoren
Welke algemene regel kun je toepassen tussen de levensverwachting van een dier en de genetische aanleg van gedrag? (nature vs nurture)
a. Hoe korter het dier leeft, hoe meer gedrag er genetisch bepaald is.
b. Hoe korter het dier leeft, hoe meer gedrag er aangeleerd wordt.
a. Hoe korter het dier leeft, hoe meer gedrag er genetisch bepaald is
Welke van de volgende eigenschappen is gunstig om een diersoort te domesticeren?
a. 1 mannetje beschermd de vrouwelijke diersoorten
b. De dieren zijn monogaam
c. De diersoort eet een grote variatie aan planten
d. De dieren leven solitair
c. De diersoort eet een grote variatie aan planten
Door mastitis kan een merrie haar veulen niet zogen. Het veulen krijgt bistmelk via een andere manier en het wordt opgevoed door een andere merrie die ook net bevallen is. Wat voor probleem is er hier opgetreden bij de merrie, waardoor zij niet het veulen kan opvoeden?
a. Oxytocine is te laag, waardoor de merrie een verstoord maternaal gedrag vertoont.
b. Oxytocine is te laag, waardoor de merrie stressgevoeliger is
c. Corticol is te laag, waardoor de merrie een verstoord maternaal gedrag vertoont
d. Cortisol is te laag, waardoor de merrie stressgevoeliger is.
a. Oxytocine is te laag, waardoor de merrie een verstoord maternaal gedrag vertoont.
Welk dier slaapt unihemisferisch?
a. Haai
b. Kalkoen
c. Rund
d. Pelsdier
b. Kalkoen
Stelling 1: Circalunaal ritme is een infradiaan ritme
Stelling 2: Het chiasma opticum en zijn kernen hebben een belangrijke functie.
Welke stelling is juist?
Stelling 1 is juist. Een circalunaal ritme is een ritme wat de maancycli volgt en is dus langer dan een dag(=infradiaan).
Stelling 2 is fout, het is de suprachiasmale kern, niet het chiasma opticum, wat zorgt voor het resetten van de biologische klok. Het is een soort circadiaanse pacemaker.
Hond is ziek en eet niet meer. Het dier is hierdoor ook moeilijker te trainen met snoepjes. Wat is er veranderd in het schema?
a. De norm is veranderd
b. Er is te weinig verschil tussen de actuele situatie en de norm
c. Negatieve feedback valt weg
d. Negatieve feedback wordt positieve feedback.
a. De norm is veranderd