Examenvragen Flashcards

1
Q

Welke cellen komen er voor in de binnenste korrellaag van de retina?

A

Deze bevat de cellichamen en nuclei van de integratorcellen en de cellen van Muller.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bespreek ICC.

A

Interstitiële Cellen van Cajal - ICC cellen › soorten en functies = Pacemakerfunctie in de maag regeling maaglediging en in spijsverteringstelsel regulatie darmmotiliteit. Pace-maker cells : interstitiële cellen van Cajal = Tussen circulaire en longitudinale spierlaag, via GAP junctions AP doorgeven aan naburige gladde spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bespreek T4.

A

Wordt geproduceerd in de schildklier. Deze is geordend in follikels, waarvan de wand van elke cel bestaat uit eenlagig kubisch epitheel. In het follikellumen ligt colloid, wat een inactieve vorm is van het secreet dat uitgescheden wordt. Itt andere endocriene organen slaat de schildklier het secreet extracellulair op ipv intracellulair, waarbij opslag sowieso al ongewoon is voor een endocrien orgaan. Het colloid is thyreoglobuline waaruit schildklierhormoon wordt gevormd, wat in 2 fasen verloopt: Vormen en opslaan in de follikelruimte, waarbij de tyrosinegroepen worden gejodeerd. Het vrijmaken van schildklierhormoon ( T3 en T4) uit de gejodeerde thyreoglobuline. De synthese en opslag van T3 en T4 gebeurt als volgt: Synthese thyreoglobuline in het ER en GA. Opname jodide via actief transport. Transport jodide naar apicale deel van de cel, waar het wordt geoxideerd tot hypojodiet, wat reageert met de tyrosyloverblijfsels van thyreoglobuline. Dit laatste gebeurt in het lumen van de follikel. De tyrosulresiduen vormen eerste MIT en dan DIT. 2 stuks DIT vormen samen T4(thyroxine) en een MIT samen met een DIT wordt T3(trijodothyronine), alhoewel dit laatste gebeurt door dejodering van T4, wat vnl in de lever gebeurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat wordt er geproduceerd in de zona glomerulosa van de bijnierschors?

A

In deze zone worden mineralocorticoiden gevormd, zoals aldosteron (Na resorptie in distale niertubuli). Bij sommige HD is er ook een zona intermedia aanwezig, waar de niet gedifferentieerde cellen van de zona glomerulosa en de zona fasciculata te vinden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn epsiloncellen?

A

Deze behoren tot het extraglomeraal apparaat, welke is te vinden in de wand van de distale tubulus contortus thv waar dde afferente arteriole het nierkapsel binnendringt. Hier zit het juxtaglomerulair apparaat en hier komen de cellen van de tubulus, de arteriole en het nabijgelegen nierparenchym samen. Het apparaat omvat de macula densa, de epsilon/reninecellen, het extraglomerulair mesangium en de peripolaire cellen. De macula densa bestaat uit gedifferentieerde cellen van de distale tubulus en is te vinden waar de arteriole en de dt elkaar raken. Deze cellen zijn vrij groot. Rond de afferente arteriole is een ring van reninecellen te vinden. Dit zijn gespecialiseerde spiercellen met een gezwollen nucleus en reninegrana in het cytoplasma. Renine wordt vrijgegeven uit de grana als de bloeddruk te laag ligt. De extraglomerulaire mesangiumcellen (lacis cells) en de peripolaire cellen hebben tot nu toe onbekende functies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bespreek de histologie van de neus en de larynx.

A
  • Neus: De externe openingen van de neus zijn de neusgaten, of nares. Het epitheel in de neus loopt continue over met dat van de huid: mucocutaneuze overgang. De nares zijn afgelijnd met wat haartjes ter bescherming tegen stof en insecten. Dieper in de neus begint het repiratorisch epitheel. Dat is een pseudomeerlagig epitheel, voorzien van trilharen en slijmbekercellen. Dit is te vinden in alle luchtwegen, behalve het chemosensorisch gebied van de neus. De neusholte is verdeelt in twee delen door de septum nasi, met aan de dorsale zijde van de holtes conchae, botspiralen die bedekt zijn met pseudomeerlagig cillindrisch epitheel. Het epitheel wat het dorsale septum, de conchae en het dorsale deel van de neusholte bedekt is specifiek voor chemoreceptie: olfactorisch epitheel. Dit bevat net als respiratorisch epitheel trilharen, maar deze zijn veel langer. Naast steuncellen en basale cellen bevat het reukepitheel neuronen die dienst doen als reukcellen. Deze hebben lange aangepaste cilliën die in het lumen uitsteken. Aan het oppervlak van de cellen liggen receptoren voor “geur”. Als hier een geurmolecuul op bindt treed er depolarisatie op. Via het axon gaat het signaal naar de craniale zenuw (fila olfactoria in de lamina propria) naar de reukkwab van de hersenen. De reukcellen zelf zijn bipolaire neuronen met de kern basaal gelegen Na een tijd zal een receptor ongevoelig worden voor een geurmolecuul en zullen de tubulo-alveolaire klieren van Bowman secreet produceren, zodat de receptoren schoongespoeld worden. Verder bevat de neus nog het vomeronasaal orgaan (orgaan van Jacobson), wat een paar uitstekende divertikels zijn in de neusholte. Ze zijn verantwoordelijk voor chemoreceptie van met name weinig-vluchtige stoffen. - Larynx: dit is een kraakbeenbuis waarin de epiglottis openzwaait. Aan de bovenste delen van het kraakbeen zijn skeletspieren gehecht. Hier is het pseudomeerlagig meerlagig pleveiselepitheel van de mondholte naar het respiratorisch epitheel van het binnenste deel van de epiglottis duidelijk zichtbaar. Het kraakbeen is hyalien thv van de cartilago thyroidea, cricoidea en arytenoidea. Thv van de cartilago epiglottica, cuneiformes en corniculatae is het elastisch. De larynx bevat ook de valse en ware stembanden. De valse stembanden zijn de plicae ventriculares/vestibulares. Deze bevatten respiratorisch epitheel, losmazig bw met veel seromuceuze klieren en enkele elastische vezels (vestibulair ligament). De ware stembanden zijn de plicae vocales. Deze zijn bedekt met meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel, bevatten bw met veel elastische vezels (vocaal ligament). Tussen de stembanden is de laryngeale ventrikel te vinden. De epiglottis slaat dus uit in de larynx en is aan de linguale zijde en een deel van de laryngeale zijde bedekt met meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel. De laryngeale zijde is bedekt met repiratorisch epitheel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de cellen van Hensen?

A

Dit zijn gedifferentieerde steuncellen te vinden in het orgaan van Corti in het oor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van een pneumocyt type 2?

A

Type II: Liggen verspreid tussen type I, kubische cel met ronde kern, progenitoren van type I en II, secreteren surfactant (veel mitochondrien, RER, golgi app en een oppervlak met microvilli, lamellaire lichaampjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is stria vascularis

A

Scala media: bevat de ductus cochlearis zelf met het orgaan van Corti. Is gevuld met endolymfe. Het orgaan van Corti rust op de membrana basilaris en bevat 2 groepen cellen tegen de membrana basilaris liggen, wat overdekt is met een membrana tectoria. Het membraan is aan het uiteinde van de wand van de ductus cochlearis vast gezet met een ligamentum spirale. Het membraan bedekt te twee celgroepen over de hele spiraal. Op het ligamentum spirale is de stria vascularis opgebouwd uit meerdere cellagen. De bovenste cellen zijn kubisch met microvilli. Hier wordt het endolymfe geproduceerd. Er zijn veel bloedvaten aanwezig. De scala media is niet in rechtstreekse verbinding met het ronde venster.staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat produceren de parietale cellen van de fundus?

A

De cardia en pylorusklieren zijn vertakte tubulaire, muceuze klieren die evenals de muceuze hals/nekcellen in de fundusklieren mucus produceren dat de maag beschermt tegen de pH. De lage pH ontstaat door de parietale cellen van de fundusklieren. Fundusklieren zijn vertakt tubulair die muceuze nekcellen hebben die tot slijmnapcellen differentiëren. De parietale celeln zijn grote acidofiele cellen die tussen de hoofdcellen en muceuze nekcellen in liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom zijn er bepaalde delen van de nier donker gekleurd?

A

Dit komt door het ontstaan van de concentratiegradient, veroorzaak door de nefronen en de vasa recti.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bespreek de huidreceptoren.

A
  • Vrije zenuwuiteinden in de epidermis die tussen de epitheelcellen dringen. - Lichaampje van Meissner: eivormige tastlichaampjes van ongeveer 100μm lang. Ze zijn opgebouwd uit een aantal platte, loodrecht op lengteas staande gliacellen met daartussen vertakkingen van niet gemyeliniseerde afferente zenuwvezels. Bij aanraking vervormen de gliacellen, wat geregistreerd wordt op de zenuwvezels en dus de mechanosensitieve kanalen opent, waardoor een signaal wordt afgegeven. Ze detecteren voornamelijk langzame vibraties en zijn te vinden in de dermpapillen. - Lichaampjes van Vater-Pacini: zeer grote structuren die lijken op een doorgesneden ui. Het zijn fibroblasten die in concentrische lamellen rond een centrale zenuwvezel liggen. Het hele systeem is omgeven door een sterk gevasculariseerde bindweefsel schede. Ook deze receptor werkt via mechanische vormverandering, alleen dan voor de snelle trillingen. - Lichaampje van Krause: vooral in stratum papillare van conjunctiva thv tong en externe genitalia. Bolvormige mechanoreceptor. - Lichaampje van Ruffini: in stratum reticulare. Spoelvormige receptor. Sensibel voor druk en spanning. - Cellen van Merkel: komen voor in het stratum basale en zijn het talrijkst op plaatsen zoals de vingertoppen. Ze behoren tot het diffuus neuroendocrien systeem (DNES) en zijn geinnerveerd. Ze kunnen dus prikkels uit de omgeving ontvangen en doorsturen naar het zenuwstelsel. Ze bevatten secretorische vesikels: dense-cored vesicles (DCV’s).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waaruit bestaat het pars nervosa?

A

De hypofyse bestaat uit een pars distalis, een pars intermedia, een pars tuberalis en een pars nervosa. De pars nervosa en pars inermedia vormen samen de lobus posterior. De pars tuberalis en het infundibulum vormen de hypofysaire steel. De pars tuberalis zit om de hypofysaire steel heen en de pars distalis vormt de lobus anterior. Pars nevosa is opgebouwd uit zenuwweefsel in vezelbundels met hier doorheen bloedvaten. De cellichamen van de liggen in de nucleus supraopticus of de nucleus paraventricularis. Vanuit de nuclei tuberali lopen aconen naar de hypofyse om te eindigen in de hypofysaire steel. De axonen van de supraopticus en paraventricularis vervoeren stoffen die door de hersnen zijn geproduceerd naar diepere delen van het pars nevosa, op te synapteren met bloedvaten. Zo kan bijv. oxytocine en vasopressine worden opgeslagen en vrijgegeven. Hier tussendoor liggen nog glia-cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bespreek de microscopische bouw van de klauw.

A

Dit zijn in feite nagels, alleen groeit de klauwplaat vanuit een cirkelvormige nagelmatrix die de kroon heet, beschermd door een klauwplooi. Keratinocyten prolifereren, schuiven naar distaal op en verhoornen. De klauwplaat ligt op het klauwbed, wat op de dermis ligt. Onderaan de klauw zit een zool, welke bestaat uit zacht keratine. Onderaan de poot zit een zoolkussen, wat bestaat uit dik verhoornd meerlagig plaveiselepitheel. Bij de kat zijn deze zooltjes zacht, bij de hond ruw vanwege de dermpapillen. Het digitaalkussen wordt gevormd door de hypodermis en bestaat uit clusters van adipocyten die van elkaar gescheiden zijn en omgeven zijn door septa van collageen en elastische vezels. In het digitaalkussen liggen merocriene zweetklieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bespreek het rechter ovarium van een kip/duif.

A

Deze bestaat niet, vogels hebben alleen een linker ovarium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar zitten somatotrope cellen?

A

Deze zitten in de pars distalis van de hypofyse en produceren groeihormoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bespreek de groei van een haar.

A

Vanuit de bulbus groeit door celproliferatie de haar langer. Als de maximale lengte is bereikt stopt de proliferatie in de bulbus en valt de haar uit. De cylcus kent verschillende fasen: - Anagene fase: actieve productiefase. Haar groeit door celproliferatie. - Catagene fase: productie nieuwe haarcellen neemt langszaam af om uiteindelijk te stoppen. Het haar kan hierbij al enigszins losraken uit de matrix en wordt dan enkel door de cuticula in de follikel gehouden. - Telogene/overgangsfase: haar valt uit en follikel hernieuwt zich.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar wordt het bloed in de lever naar toe gevoerd na de vena centralis?

A

Centraal in een lobuli is een centrale venen te vinden (v. centrolobularis), wat al het afgegeven bloed weer verzameld en afvoert via de v. hepatica terug naar de bloedcirculatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar bevinden zich de Clara-achtige cellen en wat zijn de eigenschappen?

A

Clara-achtige cellen bevinden zich direct naast de neuro-epitheliale lichaampjes. Clara achtige cellen secreteren eiwitten uniek voor dit celtype, maar verder gelijk aan Clara cellen qua structuur en secretie van CCSP (Clara cel secretoire proteinen). Reageren ook verschillend op aantal stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bespreek de opbouw van de bronchiaalboom.

A

Broncus principalis – bronchi lobares – bronchi segmentales – rami bronchales segmentorum – bronchi intralobularis – bronchioli – terminale bronchioli – respiratoire bronchioli – ductus alveolaris – sacculus alveolaris – alveole.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de limiterende/bepalende factor van de filtratie in de nier?

A

De bloeddruk. Te hoog zorgt voor beschadiging van het filter, als te laag is filtratie niet mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bespreek het reukorgaan.

A

De neusholte is verdeelt in twee delen door de septum nasi, met aan de dorsale zijde van de holtes conchae, botspiralen die bedekt zijn met pseudomeerlagig cillindrisch epitheel. Het epitheel wat het dorsale septum, de conchae en het dorsale deel van de neusholte bedekt is specifiek voor chemoreceptie: olfactorisch epitheel. Dit bevat net als respiratorisch epitheel trilharen, maar deze zijn veel langer. Naast steuncellen en basale cellen bevat het reukepitheel neuronen die dienst doen als reukcellen. Deze hebben lange aangepaste cilliën die in het lumen uitsteken. Aan het oppervlak van de cellen liggen receptoren voor “geur”. Als hier een geurmolecuul op bindt treed er depolarisatie op. Via het axon gaat het signaal naar de craniale zenuw (fila olfactoria in de lamina propria) naar de reukkwab van de hersenen. De reukcellen zelf zijn bipolaire neuronen met de kern basaal gelegen Na een tijd zal een receptor ongevoelig worden voor een geurmolecuul en zullen de tubulo-alveolaire klieren van Bowman secreet produceren, zodat de receptoren schoongespoeld worden. Verder bevat de neus nog het vomeronasaal orgaan (orgaan van Jacobson), wat een paar uitstekende divertikels zijn in de neusholte. Ze zijn verantwoordelijk voor chemoreceptie van met name weinig-vluchtige stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de utriculus?

A

Dit is een onderdeel van de maculae, wat onderdeel is van het vestibulaire systeem. Deze liggen in de grote bolvormige uitbreidingen van het vestibulaire systeem en zijn ook gevuld met endolymfe. De uitbreidingen bevatten de sacculi en de utriculi, welke ook haarcellen bevatten die erg op de cristae ampullae in de halfecirkelvormige kanalen. Deze zones bevatten gehoorsteentjes/statoconia(otolieten) die bovenop de haartjes liggen. In de maculae vormen de haartjes een spiegelbeeld rond de striola, waarbij het beeld in de utriculus het tegenovergestelde is van het beeld in de saccculus. Door de zwaartekracht oefenen de steentjes een constante kracht uit op de haartjes, wat dus als stabiel wordt ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn neuro-epitheliale lichaampjes?

A

Neuroepithelial body (NEB), een zeer complexe receptor die te vinden is in de luchtwegen. Het zijn geinnerveerde groepjes van neuroendocriene cellen en zijn te vinden in het intrapulmonaire epitheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Bespreek de microscopische bouw van de nagel.

A

Het zichtbare harde deel van een nagel is de nagelplaat op een nagelbed ligt. Het nagelbed is een voortzetting van het stratum basale en het stratum spinosum van de epidermis. De roze kleur van het nagelbed is vanwege de capilairlussen thv de epitheelkammen en dermpapillen. De nagelplaat ontstaat doordat keratinocyten van de nagelworteel sterk prolifereren. Naarmate ze naar proximodistaal migreren zullen ze verhoornen. De nagelwortel is beschermd door een nagelplooi, met op het verste uiteinde het verhoornde eponychium (=nagelriem). Het deel van de nagelplaat dat uitsteekt van de vingers en tenen is de vrije rand van de nagel, met daaronder het hyponychium. Dit is de verbinding tussen het nagelbed en de nagelplaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de verschillende typen cellen in het lichaampje van Langerhans?

A

Het endocriene deel zijn de eilandjes van Langerhans. Deze cellen zijn veel lichter en begrensd door fijne bwfibrillen (deze lopen niet de eilandjes zelf in). In de eilandjes zijn capillairen te vinden met hier en daar wat erythrocyten. Er bestaan binnenin de eilandjes A- en B-cellen. A-cellen produceren glucagon en B-cellen produceren insuline. Verder zijn er nog 4 andere typen cellen die somatostatine, VIP, pancreatic polypeptide/serotonine mix, substance P en motiline produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het verschil tussen loopsheid hond en menstruatie mens? (verschil in slijmen?)

A

Menstruatie betekend bij de mens het einde van de cyclus, doordat de uterus het epitheel en delen van de sterk gevasculariseerde lamina propria afscheidt, waarbij er ook bloed vrij komt. Bij de hond betekend loopsheid juist het begin van de cyclus, dus de eigenlijke ovulatie. Hierbij kan wat bloed vrijkomen, maar dit is dus niet door het afscheiden van het epitheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Bespreek de FSH productie.

A

Dit wordt geproduceerd in de lobus anterior van de hypofyse. Hierin bevinden zich chromofiele cellen, welke acidofiel of basofiel zijn. De acidofiele cellen produceren groeihormoon(somatotrope cellen) en prolactine(mammotrope/lactotrope cellen) en de basofiele cellen produceren thyreotroop hormoon (thyreotrope cellen), FSH/LH (gonadotrope cellen) of MSH/ACTH(corticotrope cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat voor placenta heeft een varken?

A

Volgens Strahl een semiplacenta, volgens Gross een placenta epitheliochorialis, macroscopisch een placenta diffusa en volgens Huxley een placenta adeciduata. Het uterusslijmvlees heeft een dik endotheel, veel bw en een dik epitheel. De foetus heeft een gelijkwaardig chorion.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waarom zie je de lobuli van de lever wel mooi bij het varken en niet bij de mens?

A

Een varken heeft veel meer bw trabekels en bij de mens zijn de grenzen tussen de lobuli veel minder duidelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de cellen van Cajal?

A

Interstitiële Cellen van Cajal - ICC cellen › soorten en functies = Pacemakerfunctie in de maag regeling maaglediging en in spijsverteringstelsel regulatie darmmotiliteit. Pace-maker cells : interstitiële cellen van Cajal = Tussen circulaire en longitudinale spierlaag, via GAP junctions AP doorgeven aan naburige gladde spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het verschil tussen oxifiele cellen en hoofdcellen? (eventueel tekenen)

A

De hoofdcellen hebben een ronde kern en licht gekleurd cytoplasma. Ze zijn het meest aanwezig in de bijschildklieren. Oxyfiele cellen hebben een veel kleinere kern.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke cellen komen er voor in alveolen?

A

Alveolen zitten samen in een sacculus alveolaris. Het interalveolair septum is opgebouwd uit 2 lagen alveolair pitheel met daartussen interstitum met capillairen. De alveolen zijn onderling verbonden door poriën van Kohn. De alveolaire wand is opgebouwd door pneumocyten typen I en II. - Type I: grote sterk afgeplatte epitheelcel, kernen vaak in groepjes bijeen, cytoplasma bevat pinocytoseblaasjes(afvoer surfactant), maculae adhaerentes+occludensverbindingen aanwezig. - Type II: Liggen verspreid tussen type I, kubische cel met ronde kern, progenitoren van type I en II, secreteren surfactant (veel mitochondrien, RER, golgi app en een oppervlak met microvilli, lamellaire lichaampjes. Tussen de pneumocyten zijn her en der nog alveolaire macrofagen te vinden. Deze verwijderen surfactant en stofdeeltjes/bacteriën dmv fagocytose. Ze bevatten dus een uitgebreid lysosomaal apparaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Bespreek de microscopische bouw van de oesophagus inclusief speciesverschillen

A

Dit is de slokdarm. Het is een elastische buis van de mond naar de maag. Het bestaat uit verschillende lagen: - Epitheel, meerlagig plaveisel - Lamina muscularis mucosae - Lamina propria - Tela submucosa - Tunica muscularis - Tunica adventitia. Het uitzicht van de lagen van de slokdarm hangt sterk af van de speciesverschillen. Daarbij speelt de plaats van de doorsnede ook nog een rol, want hoe verder naar de maag, hoe meer glad spierweefsel en hoe minder dwarsgestreept spierweefsel. Ook de mate van verhoorning kan veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Bespreek de microscopische bouw van de cochlea.

A

Is een spiraalvormig kanaal dat door het bot loopt en zich om een spongieus stuk bot beweegt: modiolus, welke bloedvaten en zenuwen bevat. De lamina spiralis vormt de schroefdraad met zenuwuitlopers van de haarcellen. In de cohclea verloopt de ductus cochlearis(orgaan van Corti) waarin geluidstransductie gebeurd. Deze is gevuld met endolymfe. De omringende cohclea is gevuld met perilymfe. Het aantal windingen van de cochlea is speciesafhankelijk. Bestaat uit 3 kamers: - Scala vestibuli: ligt boven de scala media met daartussen een zeer dun membrana vestibularis(membraan van Reissner). Het membraan is bekleed met mesotheelachtige cellen aan de zijde van de scala vestibuli en aan de zijde van de scala media met microvilli. Het scala vestibuli is gevuld met perilymfe. - Scala tympani: ligt onder de scala media met daartusssen de dikke membrana basilaris. Is gevuld met perilymfe. Staat in verbinding met scala vestibulia via helicotrema. - Scala media: bevat de ductus cochlearis zelf met het orgaan van Corti. Is gevuld met endolymfe. Het orgaan van Corti rust op de membrana basilaris en bevat 2 groepen cellen tegen de membrana basilaris liggen, wat overdekt is met een membrana tectoria. Het membraan is aan het uiteinde van de wand van de ductus cochlearis vast gezet met een ligamentum spirale. Het membraan bedekt te twee celgroepen over de hele spiraal. Op het ligamentum spirale is de stria vascularis opgebouwd uit meerdere cellagen. De bovenste cellen zijn kubisch met microvilli. Hier wordt het endolymfe geproduceerd. Er zijn veel bloedvaten aanwezig. De scala media is niet in rechtstreekse verbinding met het ronde venster. Orgaan van Corti De binnenste haarcellen zijn peervormige en steunen op de binnenste pilaarcellen. Op het apicaal oppervlak van deze haarcellen zitten cuticulaire apicale platen met stereocilia welke oplopen in hoogte in een V-vorm. De binnenste en buitenste pilaarcellen vormen de tunnel van Corti en werken slechts ondersteunend. De buitenste haarcellen staan in 3-5 rijen en ontvangen slechts 5% van de afferente vezels en staan in een W-vorm. De binnenste en buitenste falanxcellen (cellen van Deiters) ondersteunen de binnenste en buitenste haarcellen. Aan de striale zijde zitten nog wat steuncellen: cellen van Hensen, cellen van Claudius en cellen van Böttcher. De haarcellen werken als transductoren en zetten mechanische bewegingen om in neuronale impulsen. De bewegende membrana basilaris doet de haarcellen bewegen tegen de membrana tectoria, waardoor deze dus signalen afgeven. Deze signalen verlaten aan de basis via synaptisch contact met de sensorische vezels van neuronen waarvan de cellichamen in het ganglion spirale liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de poriën van Kohn?

A

Alveolen zitten samen in een sacculus alveolaris. Het interalveolair septum is opgebouwd uit 2 lagen alveolair pitheel met daartussen interstitum met capillairen. De alveolen zijn onderling verbonden door poriën van Kohn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn C-cellen?

A

Deze zijn te vinden in de schildklier Naast de follikels liggen bw cellen, die het orgaan indeelt dmv van septa, en C cellen(parafolliculaire cellen). C-cellen zijn groter, hebben een ovale vorm en zijn lichter gekleurd. Ze produceren calcitonine, wat de bloedcalciumspiegel doet dalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waar wordt PTH geproduceerd?

A

Dit is parathyroidhormoon en wordt geproduceerd door de bijschildklier, een van de vier kleine ovale organen aan de achterzijde van de schildklier. PTH wordt gesecreteerd door de hoofdcellen .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Bespreek de verschillende placenta-typen

A

..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn de cellen van Claudius en waar zitten ze?

A

Niet gedifferentieerde steuncellen aan striale zijde scala media, onderdeel orgaan van Corti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Bespreek de microscopische bouw van de maag.

A

Maag is opgedeeld in 3 grote categoriën: cardia, fundus/corpus en pylorus. In het cardia gebied zitten de klieren in het meest proximale deel. De foveolae gastrica bevatten de oesophageale cardiaklieren, welke muceus tubulair zijn en tegen pH beschermen. Fundus bevat fundusklieren welke zymogene cellen, parietale cellen en mucoide cellen. In de pylorus, het laatste deel van de maag, zitten de pylorusklieren. De pylorus is van het duodenum gescheiden door een pylorussfincter. Pylorusklieren zijn gewonden en vertakt en produceren muceus secreet. Ze lijken veel op de klieren in de cardia, maaar zijn groter en opvallender met dieper liggende foveolae Bij Eq en Su zit thv de slokdarm-maag overgang een aglandulair gebied dat bekleed is met cutaneuze mucosa. Hier vind geen absorptie plaats. De glandulaire deel bestaat uit uit- en instulpingen(arae gastrica en foveolae gastricae). Aan de onderkant van de foveolae monden de maagklieren uit. Slijmnapcellen in het eenlagig cillindrisch epitheel produceren mucus. Onder het epitheel ligt de lamina prorpia met losmazig bw en wat lymfoid weefsel. De cardia en pylorusklieren zijn vertakte tubulaire, muceuze klieren die evenals de muceuze hals/nekcellen in de fundusklieren mucus produceren dat de maag beschermt tegen de pH. De lage pH ontstaat door de parietale cellen van de fundusklieren. Fundusklieren zijn vertakt tubulair die muceuze nekcellen hebben die tot slijmnapcellen differentiëren. De parietale celeln zijn grote acidofiele cellen die tussen de hoofdcellen en muceuze nekcellen in liggen. Tussen de basis van de klieren en de lamina muscularis mucosae ligt vaak nog een stratum compactum met collageen en elastische vezels, vnl duidelijk bij Car. Tunica m. externa heeft een 3e spierlaag, de binnenste schuine laag in het corpus en de fundus. Naast digestieve klieren heeft de maag nog een endocriene functie: entero-endocriene cellen. Deze cellen zijn vnl in de diepere lagen te vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Teken een kegeltje.

A

..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat produceert de schildklier?

A

Deze is geordend in follikels, waarvan de wand van elke cel bestaat uit eenlagig kubisch epitheel. In het follikellumen ligt colloid, wat een inactieve vorm is van het secreet dat uitgescheden wordt. Itt andere endocriene organen slaat de schildklier het secreet extracellulair op ipv intracellulair, waarbij opslag sowieso al ongewoon is voor een endocrien orgaan. Het colloid is thyreoglobuline waaruit schildklierhormoon wordt gevormd, wat in 2 fasen verloopt: 3. Vormen en opslaan in de follikelruimte, waarbij de tyrosinegroepen worden gejodeerd. 4. Het vrijmaken van schildklierhormoon ( T3 en T4) uit de gejodeerde thyreoglobuline. De synthese en opslag van T3 en T4 gebeurt als volgt: 5. Synthese thyreoglobuline in het ER en GA. 6. Opname jodide via actief transport. 7. Transport jodide naar apicale deel van de cel, waar het wordt geoxideerd tot hypojodiet, wat reageert met de tyrosyloverblijfsels van thyreoglobuline. Dit laatste gebeurt in het lumen van de follikel. 8. De tyrosulresiduen vormen eerste MIT en dan DIT. 2 stuks DIT vormen samen T4(thyroxine) en een MIT samen met een DIT wordt T3(trijodothyronine), alhoewel dit laatste gebeurt door dejodering van T4, wat vnl in de lever gebeurt. Naast de follikels liggen bw cellen, die het orgaan indeelt dmv van septa, en C cellen(parafolliculaire cellen). C-cellen zijn groter, hebben een ovale vorm en zijn lichter gekleurd. Ze produceren calcitonine, wat de bloedcalciumspiegel doet dalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is het magnum?

A

Dit is een onderdeel van het oviduct bij de vogel en zit tussen het infundibulum en de isthmus. Het bevat eenlagig cillindrisch epitheel met cillia en slijmbekercellen. Het bevat sterk vertakte klieren die ovalbumine en lysozyme produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Bespreek de microscopische bouw en histofysiologie van de parathyroidea.

A

Parathyroidea is de bijschildklier, een van de vier kleine ovaalvormige organen aan de achterzijde van de schildklier. Ze hebben een eigen afzonderlijk kapsel, maar zijn itt de schikdklier niet gelobd. De meest voorkomende cellen zijn de hoofdcellen, welke een ronde kern hebben met een licht cytoplasma. Ze produceren parathyroidhormoon, PTH. Door PTH wordt calcium vrijgegeven uit het bot. Er zijn ook oxyfiele cellen te vinden. Deze hebben een kleinere kern en zijn acidofiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn membrane coating granules?

A

Deze zijn te vinden in de stratum granulosum van de epidermis, samen met de keratohyalienekorrels. De keratohyalienekorrels bevatten filaggrine voor de vorming van tonofilamenten. De membrane coating granules bevatten lipiden, die afgegeven worden zodat de bovenste cellagen geen water meer krijgen. Het epitheel is namelijk avasculair en geheel afhankelijk van diffusie, dus zullen de cellen afsterven. Het lipidenlaagje stoot water af, waardoor dus niet alleen de cellen afsterven, maar waterverlies van binnenuit het organisme wordt tegengegaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Teken een graafs follikel.

A

Dit is een rijpe follikel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Verschil brachydonte en hypsodonte tand?

A

Brachydonte tanden worden beschouwd als de standaard type tanden en komt voor bij Ho, Su en Car(snijtanden Ru). Ru en Eq(slagtanden mannelijk Su) hebben hypsodonte tanden. De tand komt direct door de tandzak heen zodra de wortel volledig door de tandzak is omgeven. Vanuit het bw van de tandzak differentiëren cementocyten die cement over de wortels maken. Brachydonte hebben als typerend kenmerk dan de kroon niet zo hoog zit, omdat de groeit hiervan stopt bij het uitbreken uit de tandzak. Bij hypsodonte tanden valt de tandzak in elkaar voordat de tand uitbreekt, waardoor het cement de volledige tand bedekt. Deze tanden zijn veel langer dan brachydonte, omdat de groei heel het leven verder gaat. Bij deze tanden kunnen het cement en glazuur invagineren in het dentine. Een tand zit vast in een benige tandalveole. In de pulpaholte zit bindweefsel wat het centrale gebied van de tand vormt. Om dit gebied heen leggen zich de odontoblasten, cilindrische cellen die netjes naat elkaar liggen en dentine maken dmv van predemtine af te zetten wat later verkalkt.Tijdens dit proces schuiven de cellen richting de pulpaholte. Dit gaat door tot zelfs na de tanddoorbraakm waardoor de omvang van de pulpaholte dus steeds meer afneemt. Aan de buitenkant van de tand zitten ook cilindrische cellen, ook in een rij. Dit zijn de ameloblasten welke glazuur/email maken door eerst een niet-verkalkte matrix af te zetten wat later verkalkt. Zodra de tand is doorgebroken sterven de ameloblasten af, het glazuur kan dus niet vervangen worden als het beschadigd. Tanden zitten in de alveole verankerd door wortelvlies of parodontaal ligament/periodontium, wat aan het alveolair bot vast zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de bloed-lucht barriere en zijn functie?

A

De bloed-lucht barrière wordt opgebouwd door: - Alveolair plaveiselepitheel - Lamina basalis epitheel - Interstitieel bw - Lamina basalis epitheel - Endotheel longcapillairen. Het zorgt ervoor dat lucht niet direct de bloedbaan in kan, want dit zou bubbels veroorzaken die voor opstoppingen zorgen, met alle gevolgen van dien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Bespreek de microscopische bouw van het oviduct.

A

Deze start met het infundibulum thv van het ovarium, waar de eicel in terecht komt. Het is een trechtervormige structuur dat eindigt in de ampullia, wat het breedste deel is van het oviduct. Hier is het epitheel eenlagig kubissch met cillia. Het epitheel is heel gewonden met veel plooien. Ondanks dat er cillien aanwezig zijn, zorgen zij niet voor de vooruitgang van de eicel, maar juist de spiercontracties in de wand. De lamina mucosa ligt op een lamina propria welke omgeven is door gladde spieren, waarvan vezels tot in de mucosaplooien verlopen. Het oviduct zelf hangt in een mesosalpinx, een vaatrijk peritoneum. Na de ampulla volgt de isthmus, waar er minder plooien zijn en meer spieren. Op het einde van de isthmus begint de uterus zelf, welke een dikkere wand heeft dan de isthmus. De overgang is gekenmerkt door de klieren in de lamina propria aan de uteruskant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Bespreek de uterus van de kip.

A

Dit is eigenlijk geen correcte naam, omdat de structuur niet lijkt op de uterus van een zoogdier. Het is in feite de schaalklier, wat de kalkschaal maakt van het ei. Vogels hebben hiervoor dus een hoog calciumniveau nodig in het bloed. Het epitheel van de schaalklier is meerlgagig met hier en daar cilia. De mucosa bevat diepe rechte krypten met een gevasculariseerd epitheel wat de kernen ondersteunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waarom heeft de conchae zo’n vorm?

A

Dat heeft te maken met de golflengte van toonhoogtes. De conchae wordt steeds smaller zodat het met elke toonhoogte tussen ongeveer 20 en 20.000Hz (mens) kan resoneren. Daarbij is het opgerold om ruimte te besparen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is de functie van de macula densa?

A

De macula densa is een gespecialiseerd gebied bestaande uit gedifferentieerde cellen in de wand van de gewonden DT. Je vindt deze structuur op de plaats waar de gewonden DT en de afferente arteriole elkaar raken (dus thv de vaatpool van de betreffende glomerulus). De cellen hier zijn groter dan de gewone kubische cellen en liggen heel wat meer opeengepakt. Ze zijn zonder probleem te zien op elk beeld dat we tot dusver hebben gezien: ga gewoon op zoek naar een gebiedje in de gewonden DT dat volgepropt is met een aantal nuclei. Soms vind je er zelfs tien. De nuclei zijn uitgesproken gepolariseerd in de richting van de arteriole en het kapsel. De precieze functie van de macula densa is niet bekend, maar waarschijnlijk dient deze als een sensor, die natrium- en chloride concentraties in het lumen van de distale tubulus meet en de functie van het juxtaglomerulaire apparaat reguleert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is het type zaadblaas van een rund?

A

Het volle type met bw septa wat lobuli veroorzaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Bespreek de microscopische bouw van de testis.

A

Testis is omgeven door een dicht collageen bw kapsel, de tunica albuginea, wat veel bloedvaten en zelfs wat arterien bevat. Vanuit deze tunica lopen septa de testis in om ze in te delen in lobuli. Binnenin de testis zijn voornamelijk de tubuli seminiferi te vinden (zaadbuisjes). De buitenste wand van elk zaadbuisje is opgebouwd uit een laag myoide cellen/peritubulaire contractiele cellen, welke de tubuli kunnen doen contraheren, zonder daarvoor zenuwprikkels nodig te hebben. Hiertussen liggen ook de cellen van Leydig, welke testosteron produceren. De tubuli zelf bevatten tubulair epitheel , waaronder de cellen van Sertoli. Dit zijn lichte priehoekige structuren, waarvan vaak alleen de nucleus te zien is. Deze cellen zorgen voor de voeding en bescherming van de ontwikkelende spermatocyten, welke in de uitlopers van de Sertoli cel hangen. De uitlopers lopen tot aan de uitlopers van de naburige Sertoli cel, om daar zonulae occludentes te vormen. Dit deelt de ruimte in twee, met een basaal compartiment en een adluminaal compartiment. Hier zijn twee verschillende fysiologische omgevingen in aanwezig. Door de barriere kan het lichaam niet de zaadcellen in het adluminale compartiment aanvallen, aangezien deze in principe “onbekend” zijn. Spermatogene reeks verloopt in verschillende stadia: 1. Spermatogonien: stamcellen. Liggen in tegen de basale membraan en hebben zeer donkere ovale kernen nuclei. Dit zijn diploide cellen De spermatogonien die niet differentiëren zijn spermatogonien A en hebben perifere nucleoi en gecondenseerd chromatine. De spermatogonien B differentiëren wel en hebben centrale nucleoli, meer verdeeld chromatine en geen kernvacuole. 2. Primaire spermatocyten: grote cellen met ronde kernen. Liggen meer naar het adluminaire compartiment toe. Ondergaan eerste deel meiose. 3. Secundaire spermatocyten: zijn maar heel kort aanwezig en zijn zeer slecht te onderscheiden van de primaire. Zijn haploid. Tot hier verliep de spermatogenese, nu begint de spermiogenese. 4. Spermatide: de cellen krijgen nu meer de vorm van de uiteindelijke spermacel. Er vinden geen delingen meer plaats. Het overtollig cytoplasma wordt verwijderd, de mitochondrien gaan in de staart zitten, het acrosoom wordt gevormd en bevat de GA en ER. 5. Spermatozoa: vrijwel rijp en klaar om door vervoerd te worden naar de tubulus. Het begin van de afvoerbuizen zijn de rete testis, welke anastomoseren met kubisch epitheel beklede afvoerkanaaltjes. De rete testis ontvangt de spermatozoa van de tubuli semineferi en geeft ze door aan de ductuli efferentes, gewonden buisjes die bedekt zijn met meerlagig cillindrisch epitheel, wat in hoogte kan varieren. De meeste epitheelcellen bevatten cilia, kinocilia, die de onbeweeglijke spermatozoa doorsturen naar de epididymis.

56
Q

Wat is een lamellair lichaampje?

A

Deze komt voor in de pneumocyt type II, welke te vinden is in de alveolaire wand. Een pneumocyt type II is een vierkante afgeplatte cel wat surfactant produceert. Voor die productie zijn veel mitochondrien en een goed GA nodig. Het surfactant gaat vanuit de GA in een lamellair lichaampje, wat uiteindelijk de surfactant in het lumen uitstort.

57
Q

Waar wordt oxytocine geproduceerd?

A

Dit wordt geproduceerd in de nucleus supraopticus en de nucleus paraventricularis. Hierna kan het naar de neurohypofyse, waar het kan worden opgeslagen of doorvervoerd.

58
Q

Bespreek de microscopische bouw van een nierlichaampje.

A

Een nierlichaampje zijn de glomerulus en het kapsel van Bowman. Het nierkapsel bevat viscerale en parietale bladen en omgeeft de glomerulus, met daartussen een open ruimte. Het parietale blad bestaat uit eenlagig plaveiselepitheel dat op een lamina basalis ligt. Dit loopt continue met het kubisch epitheel van de proximale tubulus contortus(ptc). Het viscerale blad bestaat uit podocyten. Dit zijn epitheelcellen met lange vertakte uitlopers die zich rond de capillairen van de glomerulus wikkelen. Waar de afferente arteriole het nierlichaampje binnendringt verlopen de podocyten continue met het parietale blad. De uitlopers van de podocyten liggen niet direct tegen elkaar, er zit een kleine ruimte tussen waar de werkelijke filtratie plaats vind.

59
Q

Wat is de afvoergang van de schildklier?

A

Heeft geen afvoergangen

60
Q

Wat is oxytocine?

A

Dit wordt geproduceerd in de nucleus supraopticus en de nucleus paraventricularis van de hypothalamus. Hierna kan het naar de neurohypofyse, waar het kan worden opgeslagen of doorvervoerd. Het werkt stress verminderend.

61
Q

Waar wordt ACTH geproduceerd?

A

Dit wordt geproduceerd in de lobus anterior van de hypofyse. Hierin bevinden zich chromofiele cellen, welke acidofiel of basofiel zijn. De acidofiele cellen produceren groeihormoon(somatotrope cellen) en prolactine(mammotrope/lactotrope cellen) en de basofiele cellen produceren thyreotroop hormoon (thyreotrope cellen), FSH/LH (gonadotrope cellen) of MSH/ACTH(corticotrope cellen)

62
Q

Wat is de tegenhanger van de C-cellen?

A

De hoofdcellen in de bijschildklier, welke een ronde kern hebben met een licht cytoplasma. Ze produceren parathyroidhormoon, PTH. Door PTH wordt calcium vrijgegeven uit het bot.

63
Q

Wat is de tegenhanger van calcitonine?

A

Dit is parathyroidhormoon en wordt geproduceerd door de bijschildklier, een van de vier kleine ovale organen aan de achterzijde van de schildklier. PTH wordt gesecreteerd door de hoofdcellen .

64
Q

Wat is het placentatype van een paard?

A

Volgens Strahl een semiplacenta, volgens Gross een placenta epitheliochorialis, macroscopisch een placenta diffusa en volgens Huxley een placenta adeciduata. Het uterusslijmvlees heeft een dik endotheel, veel bw en een dik epitheel. De foetus heeft een gelijkwaardig chorion.

65
Q

Wat is het extraglomeraal apparaat, uit wat bestaat het en wat doet het?

A

Deze is te vinden in de wand van de distale tubulus contortus thv waar dde afferente arteriole het nierkapsel binnendringt. Hier zit het juxtaglomerulair apparaat en hier komen de cellen van de tubulus, de arteriole en het nabijgelegen nierparenchym samen. Het apparaat omvat de macula densa, de epsilon/reninecellen, het extraglomerulair mesangium en de peripolaire cellen. De macula densa bestaat uit gedifferentieerde cellen van de distale tubulus en is te vinden waar de arteriole en de dt elkaar raken. Deze cellen zijn vrij groot. Rond de afferente arteriole is een ring van reninecellen te vinden. Dit zijn gespecialiseerde spiercellen met een gezwollen nucleus en reninegrana in het cytoplasma. Renine wordt vrijgegeven uit de grana als de bloeddruk te laag ligt. De extraglomerulaire mesangiumcellen (lacis cells) en de peripolaire cellen hebben tot nu toe onbekende functies.

66
Q

Wat zijn hoofdcellen?

A

De hoofdcellen in de bijschildklier, welke een ronde kern hebben met een licht cytoplasma. Ze produceren parathyroidhormoon, PTH. Door PTH wordt calcium vrijgegeven uit het bot.

67
Q

Wat is NEB?

A

Neuroepithelial body, een zeer complexe receptor die te vinden is in de luchtwegen. Het zijn geinnerveerde groepjes van neuroendocriene cellen en zijn te vinden in het intrapulmonaire epitheel.

68
Q

Wat neemt bij het paard de functie van het voormagencomplex over?

A

Dit doet de zeer grote caecum, waarin heel veel bacteriën zitten.

69
Q

Bespreek de microscopische bouw van het ovarium.

A

Ovarium bestaat uit een schors en een merg. In de schors groeien de follikels en in het merg is bindweefsel en bloedvaten van de hilus te vinden. Bij Eq zit dit binnenstebuiten. Het ovarium wordt bedekt door een plooi van peritoneum, waarvan het mesotheel kubische cellen bevat. De eicellen beginnen als primordiale kiemcellen in het entoderm van de dooierzak, welke zich in het ovarium nestelen als epitheliale celmassa’s, waarvan slechts 1 cel zal uitgroeien tot werkelijke eicel. De andere cellen zullen follikelcellen vormen. Tunica albuginea vormt het buitenste deel van het ovarium. Het is een taaie, dikke bw laag, bedekt met het peritoneum. In de schors van het ovarium zijn zeer veel collageenvezels te vinden, welke minder dicht op elkaar liggen dan in de tunica. Ze vormen de stroma van het ovarium, wat het parenchym ondersteunt. De collageenvezels van het stroma zijn vertakkingen vanuit het merg en vormen de route waarlangs de bloedvaten in en uit het ovarium kunnen lopen. Ook de follikels zijn omgeven door het stroma. In de medulla zijn nog wat exmbryologische structuren te vinden: - Rete ovarii: (Car en Ru) homoloog aan rete testis. Zijn blindeindigende buisjes met cillindrisch/kubisch epitheel. - Interstitiele cellen/hiluscellen van Berger: homoloog aan Leydig cellen. (vaak afwezig) - Resten medullaire strengen: homoloog aan tubuli seminiferi contorti. (vaak afwezig) De follikels zijn verspreid over de schors en zijn te vinden in verschillende stadia: - Primordiale follikels: zitten zeer dicht tegen de tunica albuginea, liggen in clusters. Meest vroege ontwikkelings stadium. Bevatten centraal een primaire oocyt, welke nog niet verder is gegaan met de meiotische deling. De wand van de primordiale follikel is een dunne laag follikulair plaveiselepitheel. - Primaire follikels: epitheel is verhoogt tot meer kubisch. Oocyt is actief en zwelt op. - Secundaire follikels: epitheel is meerlagig en oocyt heeft een zona pellucida, een laag met glycoproteïnen, homoloog aan een lamina basalis. Oocyt is nog steeds een primaire oocyt. Wat wandcellen hebben zich gemengd met het stroma en zijn nu thecacellen in 2 verschillende lagen: theca interna en externa. De thecacellen zijn later belangrijk voor de ovulatie. - Tertiaire/antrale follikels: follikelcellen produceren follikelvloeistof, wat zich ophoopt in de ruimtes tussen de cellen totdat deze uit elkaar worden gedreven en zich een holte (antrum) vormt. Het antrum wordt zo groot dat de oocyt op een eilandje terecht komt: cumulus oophorus. Het deel van de cumulus oophorus wat tegen de zona pellucida ligt is de corona radiata, welke in contact staan met de oocyt. De rest van de follikelwand wat geen cumulus oophorus is geworden is nu de zona granulosa. - Rijpe follikel/Graafse follikel: de follikel is geheel ontwikkeld en klaar om te ovuleren. Dat gebeurrt door het uitpuilen van de follikel uit het ovarium, waarna er een lichte vlek verschijnt op de follikel (stigma, macula pellucida), waar de celeln afsterven. De oocyt komt dan met de corona radiata los en verlaat de follikel. - Corpus hemorrhagicum/rubrum: is ene geovuleerde follikel die gevuld is met bloed. Dit blijft maar kort bestaan, want de cellen van de theca interna en die van de zona granulosa zakken naar binnen en nemen vervolgens in aantal toe, zodat de ruimte wordt opgevuld. - Corpus luteum: werkt als endocriene klier die progesteron produceert. De bloedvaten afkomstig van merg en stroma dringen in het endocriene weefsel (vroeger cumulus oophorus en theca interna), waarna de cellen differentiëren tot hormoon producerende units. Bij HD blijft het corpus luteum de hele dracht aanwezig, bij mensen sterft het af. Als er helemaal geen dracht plaats vind, zal het sowieso involueren tot een corpus albicans, wat langzaamaan wordt vervangen door stroma. Een follikel wat nooit ovuleerd involueerd door een corpus atreticum met hetzelfde lot als het corpus albicans.

70
Q

Wat is het verschil tussen haarfollikel van de hond en de mens?

A
  • Primaire follikels: dekharen, liggen diep in dermis, hebben talg- en zweetklieren en een m. arector pilli. - Secundaire follikels: donsharen (geen medulla), liggen oppervlakkiger en hebben enkel een talgklier. - Enkelvoudige follikels: 1 haar/follikel - Samengestelde follikels: alle haarschachten door dezelfde opening naar het oppervlak. - Sinusharen : aangepaste mechanische sensoren. Ze bevatten met bloed gevulde sinussen in het bw van het haarzakje. In de buitenste wortelschede zitten zelfs Merkelcellen. De haren zijn dus zeer gevoelig en zijn uitgerust met fijne zenuwvezels aan de basis van de follikel die fungeren als tastsensoren. Een voorbeeld van sinusharen zijn snorharen.
71
Q

Teken een staafje.

A

..

72
Q

Waar wordt insuline geproduceerd?

A

Dit wordt geproduceerd door de B-cellen in de eilandjes van Langerhans, welke behoren tot het endocriene deel van de pancreas.

73
Q

Welke cellen zitten er in de glomerulus?

A

Een nierlichaampje zijn de glomerulus en het kapsel van Bowman. Het nierkapsel bevat viscerale en parietale bladen en omgeeft de glomerulus, met daartussen een open ruimte. Het parietale blad bestaat uit eenlagig plaveiselepitheel dat op een lamina basalis ligt. Dit loopt continue met het kubisch epitheel van de proximale tubulus contortus(ptc). Het viscerale blad bestaat uit podocyten. Dit zijn epitheelcellen met lange vertakte uitlopers die zich rond de capillairen van de glomerulus wikkelen. Waar de afferente arteriole het nierlichaampje binnendringt verlopen de podocyten continue met het parietale blad. De uitlopers van de podocyten liggen niet direct tegen elkaar, er zit een kleine ruimte tussen waar de werkelijke filtratie plaats vind

74
Q

Bespreek de microscopische bouw van het abomasum.

A

Dit is de eigenlijke kliermaag met eenlagig cillindrisch Bij Eq en Su zit thv de slokdarm-maag overgang een aglandulair gebied dat bekleed is met cutaneuze mucosa. Hier vind geen absorptie plaats. De glandulaire deel bestaat uit uit- en instulpingen(arae gastrica en foveolae gastricae). Aan de onderkant van de foveolae monden de maagklieren uit. Slijmnapcellen in het eenlagig cillindrisch epitheel produceren mucus. Onder het epitheel ligt de lamina prorpia met losmazig bw en wat lymfoid weefsel. De cardia en pylorusklieren zijn vertakte tubulaire, muceuze klieren die evenals de muceuze hals/nekcellen in de fundusklieren mucus produceren dat de maag beschermt tegen de pH. De lage pH ontstaat door de parietale cellen van de fundusklieren. Fundusklieren zijn vertakt tubulair die muceuze nekcellen hebben die tot slijmnapcellen differentiëren. De parietale celeln zijn grote acidofiele cellen die tussen de hoofdcellen en muceuze nekcellen in liggen. Tussen de basis van de klieren en de lamina muscularis mucosae ligt vaak nog een stratum compactum met collageen en elastische vezels, vnl duidelijk bij Car. Tunica m. externa heeft een 3e spierlaag, de binnenste schuine laag in het corpus en de fundus. Naast digestieve klieren heeft de maag nog een endocriene functie: entero-endocriene cellen. Deze cellen zijn vnl in de diepere lagen te vinden Maag is opgedeeld in 3 grote categoriën: cardia, fundus/corpus en pylorus. In het cardia gebied zitten de klieren in het meest proximale deel. De foveolae gastrica bevatten de oesophageale cardiaklieren, welke muceus tubulair zijn en tegen pH beschermen. Fundus bevat fundusklieren welke zymogene cellen, parietale cellen en mucoide cellen. In de pylorus, het laatste deel van de maag, zitten de pylorusklieren. De pylorus is van het duodenum gescheiden door een pylorussfincter. Pylorusklieren zijn gewonden en vertakt en produceren muceus secreet. Ze lijken veel op de klieren in de cardia, maaar zijn groter en opvallender met dieper liggende foveolae

75
Q

Bespreek de microscopische bouw van het voormagencomplex van een koe.

A

Een koe heeft vier magen: - Reticulum/netmaag: meerlagig verhoornd plaveiselepitheel. Lamina muscularis mucosae bestaat uit banden glad spierweefsel thv de plooien die de ‘honingraat structuur vormen’. - Rumen/pens: Heeft uitstulpingen naar het lumen toe welke bedekt zijn met meerlagig verhoornd plaveisel epitheel, ipv cillindrisch zoals bij monogastrische species. Ondanks verhoorning is absorptie toch mogelijk. In het stratum granulosum en stratum corneum gebeurt zeer veel transport van korte vetzuren.Zonulae occludentes verbinden het str. Granulosum met het str. Corneum. Er is geen l. muscularis mucosae aanwezig, want de l. propria en tela submucosa vormen samen meerdere bw lagen ter bescherming van het epitheel, in de vorm van papillen. De l. mucosa en submucosa zijn ook nog klierloos. Er is wel een t. muscularis met 2 lagen en een t. serosa. - Omasum/boekmaag: eenwijdig verlopende laminae vormen plooien van de cutaneuze mucosa en delen van de tunica muscularis externa. De laminae hebben op het oppvervlak papillen en zijn samengesteld uit 3 lagen glad spierweefsel, waarvan de twee buitenste van de l. muscularis mucosae komen. De spiervezels lopen envenwijdig met de vrije kant van de laminae, zodat ze in 2 richtingen kunnen bewegen. - Abomasum/lebmaag: is de eigenlijke kliermaag met eenlagig cillindrisch Bij Eq en Su zit thv de slokdarm-maag overgang een aglandulair gebied dat bekleed is met cutaneuze mucosa. Hier vind geen absorptie plaats. De glandulaire deel bestaat uit uit- en instulpingen(arae gastrica en foveolae gastricae). Aan de onderkant van de foveolae monden de maagklieren uit. Slijmnapcellen in het eenlagig cillindrisch epitheel produceren mucus. Onder het epitheel ligt de lamina prorpia met losmazig bw en wat lymfoid weefsel. De cardia en pylorusklieren zijn vertakte tubulaire, muceuze klieren die evenals de muceuze hals/nekcellen in de fundusklieren mucus produceren dat de maag beschermt tegen de pH. De lage pH ontstaat door de parietale cellen van de fundusklieren. Fundusklieren zijn vertakt tubulair die muceuze nekcellen hebben die tot slijmnapcellen differentiëren. De parietale celeln zijn grote acidofiele cellen die tussen de hoofdcellen en muceuze nekcellen in liggen. Tussen de basis van de klieren en de lamina muscularis mucosae ligt vaak nog een stratum compactum met collageen en elastische vezels, vnl duidelijk bij Car. Tunica m. externa heeft een 3e spierlaag, de binnenste schuine laag in het corpus en de fundus.

76
Q

Welke indelingen van de lever zijn er nog meer?

A
  • Leveracinus van Rappaport zit op de lobuli overgang. Het vormt een ruit van een centrale vene, naar driehoek van Kiernan, naar de tegenoverliggende centrale vene van een andere lobulus, naar de driehoek aan de overzijde en terug naar de eerste centrale vene. In deze indeling kunnen drie zones onderscheiden worden waarbij de hepatocyten in zone 1 vooral een aëroob metabolisme en zone 3 vooral een anaëroob metabolisme aan de dag leggen. - Klassieke lobuli, een zeshoek met de centrale vene in het midden van de lobuli. - Portale lobulus: verbindt elke centrale vene van drie verschillende lobuli.
77
Q

Bespreek de microscopische bouw van een nefron.

A

De nefron is het functionele deel van de nier en bestaat uit verschillende delen: - Nierlichaampje: Een nierlichaampje zijn de glomerulus en het kapsel van Bowman. Het nierkapsel bevat viscerale en parietale bladen en omgeeft de glomerulus, met daartussen een open ruimte. Het parietale blad bestaat uit eenlagig plaveiselepitheel dat op een lamina basalis ligt. Dit loopt continue met het kubisch epitheel van de proximale tubulus contortus(ptc). Het viscerale blad bestaat uit podocyten. Dit zijn epitheelcellen met lange vertakte uitlopers die zich rond de capillairen van de glomerulus wikkelen. Waar de afferente arteriole het nierlichaampje binnendringt verlopen de podocyten continue met het parietale blad. De uitlopers van de podocyten liggen niet direct tegen elkaar, er zit een kleine ruimte tussen waar de werkelijke filtratie plaats vind. Het nierlichaampje ligt in de cortex van de neir. - Proximale tubulus (contortus): heeft eenlagig kubisch/cilindrisch epitheel, zien er vrij donker uit. Heeft in het lumen een borstelzoom en de laterale celgrenzen zijn vrij onduidelijk. De celkernen zijn rond en onregelmatig verspreid met wat basale streping. De proximale tubulus contortus resobeert water en zouten (en daarbij glucose). Deze structuren zijn samen vnl in de cortex te vinden. - Lis van Henle: zeer sterk afgeplat eenlagig epitheel, de kernen puilen zelfs een beetje uit. Zijn de kleinste buizen in de nier, voornamelijk te vinden in de medulla. - Distale tubulus (contortus): heeft eenlagig kubisch epitheel zonder borstelzoom. Deze zorgen voor het opbouwen van een concentratiegradient in de nier zelf, zodat de passage van zouten en water vergemakkelijkt word. Dit doet het door natrium actief uit de tubulus te pompen. Het voorurine loopt door deze structuren heen in de verzamelbuizen: de ductus colligens en uiteindelijk in de ductus papillares.

78
Q

Welke soorten haarfollikels bestaan er?

A
  • Primaire follikels: dekharen, liggen diep in dermis, hebben talg- en zweetklieren en een m. arector pilli. - Secundaire follikels: donsharen (geen medulla), liggen oppervlakkiger en hebben enkel een talgklier. - Enkelvoudige follikels: 1 haar/follikel - Samengestelde follikels: alle haarschachten door dezelfde opening naar het oppervlak. - Sinusharen : aangepaste mechanische sensoren. Ze bevatten met bloed gevulde sinussen in het bw van het haarzakje. In de buitenste wortelschede zitten zelfs Merkelcellen. De haren zijn dus zeer gevoelig en zijn uitgerust met fijne zenuwvezels aan de basis van de follikel die fungeren als tastsensoren. Een voorbeeld van sinusharen zijn snorharen.
79
Q

Wat zijn otolieten?

A

De maculae zijn ook onderdeel van het vestibulaire systeem. Ze liggen in de grote bolvormige uitbreidingen van het vestibulaire systeem en zijn ook gevuld met endolymfe. De uitbreidingen bevatten de sacculi en de utriculi, welke ook haarcellen bevatten die erg op de cristae ampullae in de halfecirkelvormige kanalen. Deze zones zijn echter niet afhankelijk van vloeistof bewegen, maar bevatten gehoorsteentjes/statoconia(otolieten) die bovenop de haartjes liggen. In de maculae vormen de haartjes een spiegelbeeld rond de striola, waarbij het beeld in de utriculus het tegenovergestelde is van het beeld in de saccculus. Door de zwaartekracht oefenen de steentjes een constante kracht uit op de haartjes, wat dus als stabiel wordt ervaren

80
Q

Bespreek de microscopische bouw van de uier.

A

De buitenkant is afgelijnd door een dunne epidermis en daaronder de dermpis en hypodermis. De hypodermis is zeer los opgebouwd waardoor vochtopstapeling mogelijk is en kan veel vet bevatten. Net onder de hypodermis ligt een capsula fibrosa met een mediaan septum. Vanuit het kapsel lopen primaire en secundaire lamellen die bindweefselsepta vormen, zodat er lobuli ontstaan. In de lobuli liggen de secretoire cellen die onder andere lipiden aporcrien vrijstellen en eiwitten en koolhydraten merocrien secreteren. Via diffusie kunnen er ook stoffen in de melk terecht komen. De melk gaat via afvoergangen naar buiten: ductus lactiferi met een intralobularis, interlobularis/sinus lactiferus, een uiercisterne en uiteindelijk een tepelcisterne/ductus papillaris. De tepel is omgeven door een zwak verhoornd meerlagig plaveiselepitheel en is door een onderontwikkelde hypodermis niet goed beweeglijk. Ter bescherming tegen kou heeft de tepel een goede bloedsomloop door arterioveneuze anastomosen. Er is geen vet aanwezig. Voor het opwekken van de melkejectiereflex is de tepel voorzien van talrijke zenuwvezels. Verder zijn er nog wat spierlagen in 3 verschillende richtingen.

81
Q
  1. Wat is het verschil tussen het exocriene deel van de pancreas en de speekselklieren?
A

De pancreas bevat voornamelijk exocrien weefsel, wat is geordend in dooplopende acini met zeer kleine lumen(centro-acinair). De exocriene cellen bevatten apicaal veel grana. Dit zijn de voorlopers van verteringsenzymen en heten zymogeengranulen. Hiervoor hebben de cellen uiteraard veel RER. In het lumen zijn de decentro-acinaire cellen te vinden, thv waar de kanalen beginnen. Speekselklieren zijn ook exocrien. Er bestaan kleine speekselklieren (gl. Salivares minores) en grote speekselklieren ( gl. Salivares majores: gl. Parotis, gl. Submandibularis en gl. Sublingualis). De gl. Sublingualis is bij de meeste HD muceus, maar bij Car gemengd(tubuloacinair). De gl. Parotis is voornamelijk sereus(tubuloacinair), maar de gl. Submandibularis is voornamelijk muceus(tubuloacinair). De klieren zijn verbonden met schakelstukken aan de speekselbuizen (kanalen van Pflüger), welke uitmonden in de interlobulaire kanalen die lopen naar een interlobair kanaal (kanaal van Stenom). Soms bevat een muceuze kliertubuli een stukje sereus. Dit is de Sikkel van Gianuzzi.

82
Q

Bespreek de microscopische bouw van de lever.

A

Lever is opgedeeld in leverlobuli. Elke lobuli is hexagonaal 3D en wordt beschouwd als de functionele unit, afgebakend door bw en opgebouwd uit hepatocyten. Bloedvoorzienig gebeurt via 2 bronnen: a. hepatica en v. porta, welke binnendringen via de hoeken en het bloed afgeven aan de lobuli. Centraal in een lobuli is een centrale venen te vinden (v. centrolobularis), wat al het afgegeven bloed weer verzameld en afvoert via de v. hepatica terug naar de bloedcirculatie. De hepatocyten slaan glycogeen en eventuele vetdruppels op en produceren gal, wat belangrijk is voor de vertering van vetten. De stroom van de gal verloopt omgekeerd van de bloedstroom, namelijk vanuit het centrum naar de periferie. Aan elke hoek van een leverlobulus ligt een driehoek van Kiernan, met de aftakkingen van de a. hepatica, v. portae en galkanaaltjes. In de lobulus zelf liggen de hepatocyten gerangschikt in rijen en vormen ze zo de leverbalkjes, met daartussen de sinusoiden waar het bloed doorheen stroomt. Op basis van de bloedvoorziening kan als indeling ook de leveracinus van Rappaport gebruikt worden. Deze zit op de lobuli overgang. Het vormt een ruit van een centrale vene, naar driehoek van Kiernan, naar de tegenoverliggende centrale vene van een andere loublus, naar de driehoek aan de overzijde en terug naar de eerste centrale vene. Hierdoor zijn 3 zones te onderscheiden: zone 1 met aëroob werkende hepatocyten en zone 3 met anaëroob werkende hepatocyten. Tussen de endotheelcellen van de bloedvaten en de hepatocyten zijn kleine ruimtes van Disse te vinden. In deze ruimte steken microvilli en hepatocyten een beetje uit. Tegenoverde sinusoiden aan de kant van het lumen zijn de Kupffercellen te vinden. Dit zijn fagocyterende macrofagen die deeltjes fagocyteren die uit de sinusoiden glippen, zoals bacteriën en oude bloedcellen.

83
Q

Bespreek de microscopische bouw en bloedvoorziening van de bijnier en geef de bloedvoorziening.

A

De bijnier ligt ingebed in het vetweefsel boven de nieren en bestaat uit een bijnierschors en een bijnniermerg. Het is omgeven door een bindweefsel kapsel wat septa afgeeft. Beide delen van de bijnier hebben een uitgebreid capillair netwerk. Vanuit de cellen van de bijnier kunnen hormonen (catecholaminen) direct in het bloed worden vrijgegeven. Door de hoge aanwezigheid van lipiden voor hormoonaanmaak, goed ontwikkeld ER en GA, zien de cellen van de bijnnierschors er ‘schuimachtig’ uit. Door de medulla lopen medullaire arterien, die zonder aftakkingen dwars door de schors heen lopen en wel aftakkingen geven aan de sinusoiden van het merg. De schors heeft namelijk eigen cortexarteriën die bloed afgeven in de zona glomerulosa, in de sinusoiden. De veneuze afvoer van de twee delen eindigen wel samen. - Schors: o Zona glomerulosa: ligt direct onder het bindweefselkapsel en ziet er uit als onregelmatige groepjes van cellen. Bij Eq, Su en Car liggen deze cellen in bogen met de bolle zijde naar de periferie en de holle zijde naar binnen. In dat geval heeft de zone een andere naam: zona arcuata. In deze zone worden mineralocorticoiden gevormd, zoals aldosteron (Na resorptie in distale niertubuli). Bij sommige HD is er ook een zona intermedia aanwezig, waar de niet gedifferentieerde cellen van de zona glomerulosa en de zona fasciculata te vinden zijn. o Zona fasciculata: is de middenlaag waarin de cellen in regelmatige rijen liggen, die radiair weglopen van het centrum. De cellen zijn spongiocyten en produceren glucocorticoiden (cortisol). o Zona reticularis: schorszone die het dichts bij het merg ligt. De ellen zijn hier minder duidelijk gerangschikt en vormen eerder een netwerk waartussen sinusoiden lopen. - Bijniermerg: Deze cellen zijn basofieler dan die van de schors. Hier wordt adrenaline en noradrenaline geproduceerd.Bij Eq, Bo, Ov en Su opgedeeld in een perifeer en een centraal gebied. Het centraal gebied bevat grote adrenaline producerende cellen en het centraal gebied bevat kleinere noradrenaline producerende cellen. Er zijn ook ganglioncellen, Schwanncelle, fibroblasten, preganglionaire zenuwvezels, bloedvaten en lymfevaten te vinden.

84
Q

Hoe is de lens opgebouwd?

A

De lens bevindt zich tussen het corpus vitreum en de achterste oogkamer in. De lens zelf is omgeven door een dun lenskapsel, een laag die lijkt op een basalemembraan voor het onderliggende lensepitheel. Het kapsel is het dikst waar de lens tegen de iris ligt en het dunst tegen het corpus vitreum. Het lensepitheel is eenlagig kubisch wat afkomstig is van het kapsel en de lensvezels die de lens opbouwen. De lensvezels zijn gemodificeerde epitheelcellen die zich vanuit de middellijn vermenigvuldigen en zich differentiëren tot lenscellen. De lens is met zonulavezels (vezels van Zinni) opgehangen in het corpus ciliare. Als de spieren hiervan contraheren kan er dichtbij gekeken worden. Als de spieren ontspannen zijn kan er veraf gezien worden.

85
Q

Wat is de macula utriculi?

A

De maculae zijn ook onderdeel van het vestibulaire systeem. Ze liggen in de grote bolvormige uitbreidingen van het vestibulaire systeem en zijn ook gevuld met endolymfe. De uitbreidingen bevatten de sacculi en de utriculi, welke ook haarcellen bevatten die erg op de cristae ampullae in de halfecirkelvormige kanalen. Deze zones zijn echter niet afhankelijk van vloeistof bewegen, maar bevatten gehoorsteentjes/statoconia(otolieten) die bovenop de haartjes liggen. In de maculae vormen de haartjes een spiegelbeeld rond de striola, waarbij het beeld in de utriculus het tegenovergestelde is van het beeld in de saccculus. Door de zwaartekracht oefenen de steentjes een constante kracht uit op de haartjes, wat dus als stabiel wordt ervaren.

86
Q

Bespreek het lichaampje van Meissner en het lichaampje van Vater Pacini.

A

Deze behoren tot de receptoren van de huid. - De lichaampjes van Meissner zijn eivormige tastlichaampjes van ongeveer 100μm lang. Ze zijn opgebouwd uit een aantal platte, loodrecht op lengteas staande gliacellen met daartussen vertakkingen van niet gemyeliniseerde afferente zenuwvezels. Bij aanraking vervormen de gliacellen, wat geregistreerd wordt op de zenuwvezels en dus de mechanosensitieve kanalen opent, waardoor een signaal wordt afgegeven. Ze detecteren voornamelijk langzame vibraties en zijn te vinden in de dermpapillen. - Lichaampjes van Vater-Pacini zijn zeer grote structuren die lijken op een doorgesneden ui. Het zijn fibroblasten die in concentrische lamellen rond een centrale zenuwvezel liggen. Het hele systeem is omgeven door een sterk gevasculariseerde bindweefsel schede. Ook deze receptor werkt via mechanische vormverandering, alleen dan voor de snelle trillingen.

87
Q

Waar zijn de celkernen gelegen van het enterisch zenuwstelsel?

A

Het enterisch zenuwstelsel is opgebouwd uit een extrinsieke en intrinsieke component. De extrinsieke component bevat de primair afferente neuronen waarvan de cellichamen in de vagaal-sensorische en spinale ganglia liggen. De intrinsieke component omvat de neuronen waarvan de cellichamen in de wand van het maag-darmkanaal liggen. Hieronder vallen de binenste(ISP) en buitenste submuceuze plexus(OSP) en de myenterische plexus welke allemaal vallen onder de ganglionaire zenuwnetwerken. Maar het intrinsieke deel omvat ook een aganglionair netwerk met de plexus mucosus, muscularis profundus, entericus extremus en serosus. Het enterisch zenuwstelsel kan geheel onafhankelijk van het centrale zenuwstelel werken.

88
Q

Wat is het placentatype van een koe?

A

Volgens Strahl een semi-placenta, volgens Gross een placenta syndesmochorialis, macroscopisch een placenta multiplex en volgens Huxlet heeft de placenta een overgangsvorm tussen adeciduata en deciduata. Er is slijmvlies endotheel en bw aanwezig, maar geen epitheel. Het chorion epitheel heeft wel alle drie de lagen.

89
Q

Bespreek de microscopische bouw van het evenwichtsorgaan.

A

Het vestibulum is een gedeelte van het benig labyrinth, waar de cohclea en de halfcirkelvormige kanalen bij horen. Ook deze kanalen zijn gevuld met perilymfe. In deze structuren liggen de opgehangen delen van het vliezig labyrinth die het vestibulair apparaat vormen, wat zelf gevuld is met endolymfe en is afgesloten van de omliggende ruimtes die perilymfe bevatten. Het vestibulair apparaat bestaat uit 3 grote verwijde zones en 3 booggangen die door de kanalen van het benig labyrinth lopen. De booggangen zijn georiënteerd in 3 richtingen (verticaal, horizontaal en voor-achter). In de gangen liggen verhoogde epitheel gebieden, cristae ampullares, die bedekt zijn met haarcellen van verschillende lengtes , welke uitsteken in het lumen van de booggangen. De cristae zijn bedekt met meerlagig epitheel wat haarcellen en steuncellen bevat. Ook hier werken de haarcellen als transductoren. De basis van de haarcellen is omringd met zenuwvezels van de vestibulocochleaire zenuw. Bij beweging stroomt de vloeistof in de gangen heen en weer, waardoor de haartjes zullen bewegen, depolariseren en een signaal afgeven. Hierdoor weet het organisme in welke positie het zich bevind. Let op, de haartjes registreren ankel hoekversnellingen, geen hoeksnelheden. Als je dus een constante snelheid bereikt (bijv autorijden) wordt er dus niets meer geregistreerd. De cupula is een belemmering voor het endolymfe wat door inertie blijft hangen en dus relatief verplaatst wordt tov de wand van de kanalen. De cupula overbrugt de ampulla en wordt niet opzij gedrukt, maar vormt wel een stop die kan hervormen oiv de druk die door de beweging wordt veroorzaakt. De maculae zijn ook onderdeel van het vestibulaire systeem. Ze liggen in de grote bolvormige uitbreidingen van het vestibulaire systeem en zijn ook gevuld met endolymfe. De uitbreidingen bevatten de sacculi en de utriculi, welke ook haarcellen bevatten die erg op de cristae ampullae in de halfecirkelvormige kanalen. Deze zones zijn echter niet afhankelijk van vloeistof bewegen, maar bevatten gehoorsteentjes/statoconia(otolieten) die bovenop de haartjes liggen. In de maculae vormen de haartjes een spiegelbeeld rond de striola, waarbij het beeld in de utriculus het tegenovergestelde is van het beeld in de saccculus. Door de zwaartekracht oefenen de steentjes een constante kracht uit op de haartjes, wat dus als stabiel wordt ervaren. Als een organisme naar beneden valt zullen de steentjes verschillende krachten uitoefenen op de haartjes en krijgt het CZS een andere input. Bij een vrije val of in de ruimte zullen de steentjes zelfs helemaal geen kracht uitoefenen op de haartjes en voelt het als een constante val. Bij sommige dieren (geen mammalia) bevatten de statoconia ijzer, wat het organisme dus gevoelig maakt voor magnetische krachten. Trekvogels maken hier gebruik van tijdens hun vluchten.

90
Q

Bespreek de microscopische bouw en bloedvoorziening van de adenohypofyse

A

Adenohypofyse bestaat uit meerdere delen: - Pars distalis: zit craniaal. - Pars intermedia: ligt tegen pars nervosa aan. - Pars nervosa - Pars tuberalis: vormt hoes rondom hypofysesteel Tussen pars distalis en pars intermedia is soms een zakje van Rathke te vinden, een overblijfsel van het lumen van het darmzakje. De bloedtoevoer naar de hypofyse gaat via een linker en rechter a. hypophysealis superior (van a. carotica) welke lopen langs de eminentia mediana en het infundibulum en aanleiding geven tot een primaire capillaire plexus. Hier eindigen ook wat zenuwvezelfs van de hypothalamus. Thv de hypofysaire steel stluiten de capillairen aan op lange portale venen die uitmonden in een secundaire capillaire plexus thv de adenohypofyse. Dit is een poortadersysteem. Deze plexus is ook geinnerveerd met vezels van de plexus caroticus, welke een vasoconstrictief. Onderaan de hypofyse lopen ene linker en rechter a. hypophysealis inferior die de pars nervosa in gaan. De neurohypofyse scheidt neuronal releasing factors af welke effect hebben op de cellen van de adenohypofyse. Deze geven signalen op hormonen vrij te stellen, zodat andere organen gestimuleerd worden.

91
Q

Bespreek de histologische opbouw van het zaadblaasje bij de hond.

A

Deze is afwezig bij carnivoren. Er bestaat een hol type bij Eq en Ho en een bol type bij Bo. Het holle type heeft een onregelmatig lumen met plooien gevormd door de lamina propria. Het volle type heeft duidelijke lobuli.

92
Q

Hoe gebeurt het transport van T3 en T4?

A

Via de bloedbaan.

93
Q

Bespreek de verschillende celtypen in de epidermis.

A

Epidermis – opperhuid Meerlarig verhoornd plaveiseleipitheel. Bevat: - Keratinocyten: veroorzaken meerdere cellagen. Ze ontstaan in de basale laag door deling van de cellen daar, waarna ze opschuiven naar het stratum spinosum. Ze differentiëren in stratum granulosum, waarna ze naar stratum lucidum en als laatst naar stratum corneum gaan. - Melanocyten: zorgen voor pigmentatie en liggen in het stratum basale. Ze hebben uitlopers die contact maken met naburige keratinocyten om melaninekorrels (=melanosomen) door te geven. Melaninevorming begint als tyrosine, wat opgenomen wordt vanuit de bloedbaan. Thev RER wordt tyrosinase toegevoegd, zodat tyrosine wordt omgezet in L-dopa, dan dopaquinon en uiteindelijk melanine. Tyrosinase gaat in vesikels naar het Golgi-app en worden melanosomen type II(tyrosinase+melanine) en dan type III(meer melanine, minder tyrosinase) en uiteindelijk een melaninegranule (geen tyrosinase meer). Deze migreren vervolgens naar de kant van de cel waar licht op valt om UV te absorberen en zo de celkern te beschermen. De activiteit van een melanocyt wordt beïnvloed door genetische factoren (albinisme), hormonale factoren, belichting en ouderdom. Een melanocyt met al zijn keratinocyten is een epidermale melanine eenheid. Het aantal melanomen verandert met de leeftijd niet, doen ze dat wel dan vormen ze melanomen, zeer agressieve tumoren. - Cellen van Merkel: komen voor in het stratum basale en zijn het talrijkst op plaatsen zoals de vingertoppen. Ze behoren tot het diffuus neuroendocrien systeem (DNES) en zijn geinnerveerd. Ze kunnen dus prikkels uit de omgeving ontvangen en doorsturen naar het zenuwstelsel. Ze bevatten secretorische vesikels: dense-cored vesicles (DCV’s). - Cellen van Langerhans: dit zijn dendritische cellen van mesenchymale oorsprong e behoren tot het mononucleair fagocytensysteem. Ze zijn te vinden in het stratum spinosum. Het zijn langwerpige uitlopers tussen de keratinocyten, met aan het uiteinde een Birbeck granule (tennisracketvorm). Ze zijn niet verbonden met keratinefilamenten, we met de granula. Deze hebben een lysosomale functie. Deze cellen bevatten receptoren voor MHC klasse II en produceren onder andere interleukine-1 Dermis – lederhuid, corium, cutis vera Hypodermis – onderhuid, tela subcutanea, subcutis

94
Q

Bespreek kort de opbouw van de vesicula seminalis bij de hond.

A

Dit is een van de mannelijke accessoire geslachtsklieren en is afwezig bij de carnivoor. Er bestaat een hol type (Eq, Ho) met een onregelmatig lumen, en een vol type (Bo) wat lobuli heeft.

95
Q

Bespreek de verschillende lagen van de subcutis

A

Ook wel hypodermis, onderhuid of tela subcutanea genoemd. Is eigenlijk maar 1 grote laag met voornamelijk vet: panniculus adiposus. Verder veel losmazig bindweefsel en soms psierweefsel. De hypodermis laat de beweeglijkheid toe van de huid tov de onderliggende structuren. De dikte van de hypodermis is afhankelijk van de plaats (afwezig thv kringspieren mond, anus en tepel), voedingstoestand en de aanwezigheid van spieren.

96
Q

Bespreek de opbouw van de urinewegen.

A

Bloed wordt dus gefiltreerd in het nierlichaampje, wat bestaat uit het kapsel van Bowman en de glomerulus. Door de bloeddruk wordt het plasma doorheen het filter geperst, waarna het terecht komt in de proximale tubulus contortus, waar resorptie van water, zouten en glucose plaats vind. Hierna volgt de lis van Henle en de distale tubulus contortus, deze laatste pompt Na actief uit de tubulus voor het nog geconcentreerder maken van de urine. Hierna eindigt de urine in de ductus colligens en uiteindelijk in de ductus papillaris, om daarna van de nierpiramides te druppelen in het nierbekken, dan naar de ureters te vertrekken, in de blaas en bij mictio via de urethra naar buiten.

97
Q

Waarop is de indeling van de acinus hepaticus gebaseerd?

A

Dit is de leveracinus van Rappaport en zit op de lobuli overgang. Het vormt een ruit van een centrale vene, naar driehoek van Kiernan, naar de tegenoverliggende centrale vene van een andere loublus, naar de driehoek aan de overzijde en terug naar de eerste centrale vene. Hierdoor zijn 3 zones te onderscheiden: zone 1 met aëroob werkende hepatocyten en zone 3 met anaëroob werkende hepatocyten.

98
Q

Wat is de proventriculus?

A

Dit is de eigenlijke kliermaag van een vogel. Het epitheel van de tunica mucosa is eenlagig cillindrisch en heeft geen slijmnapcellen. Wat op doorgesneden villii lijkt zijn dwarsgesneden mucosaplooien. Het secretoirisch deel bestaat uit adenomeren die ingekapseld zijn en in de submucosa leren, terwijl bij andere HD de klieren meestal in de lamina propria. Elk adenomeer heeft een opening waar de secreten naar de mucosa kunnen vloeien. Net als bij mammalia produceren de zymogene en parietale cellen, welke hier kliercellen heten want het is bij vogels slechst 1 celsoort.

99
Q

Wat zijn kupfercellen?

A

Dit zijn cellen te vinden in de lever tegenover de sinusoiden aan de kant van het lumen zijn de Kupffercellen te vinden. Dit zijn fagocyterende macrofagen die deeltjes fagocyteren die uit de sinusoiden glippen, zoals bacteriën en oude bloedcellen.

100
Q

Wat is het verschil tussen Clara-cellen en Clara-achtige cellen?

A

Clara-achtige cellen bevinden zich direct naast de neuro-epitheliale lichaampjes. Clara achtige cellen secreteren eiwitten uniek voor dit celtype, maar verder gelijk aan Clara cellen qua structuur en secretie van CCSP (Clara cel secretoire proteinen). Reageren ook verschillend op aantal stimuli. Dit zijn bronchiole exocriene cellen. Het zijn secreterende cellen met apicale secreetgranula. Deze leveren een bijdrage aan de vorming van surfactant (ondersteunen de pneumocyten type II) en het anti-inflammatoir effect (ontstekingsremmend).

101
Q

Bespreek de microscopische bouw van de retina

A

Het netvlies is de binnenste tunica van het oog en bevat de lichtgevoelige onderdelen. Bij gewervelden bestaat de retina uit 9 lagen, waarbij het eigenlijke beeld op de achterzijde wordt gevormd en de zenuwimpuls via de voorzijde vertrekt, waarbij het door alle lagen van de retina moet om de hersenen te bereiken. Lagen van de retina van buiten naar binenn: - Pigmentlaag: rijk aan melanine en lipofuscine. De cellen van de pigmentlaag fagocyteren de uiteinden van de staafjes en kegeltjes die zich vernieuwen. Samen met de pigmentatie geeft dit contrast aan het beeld en wordt het beeld vergroot, doordat het niet wordt gereflecteerd. - Laag met staafjes en kegeltjes: dit zijn de werkelijke lichtgevoelige elementen. Kegeltjes en staafjes zijn cellulaire structuren afkomstig van cillien en zijn vrij groot met een binnen en buitensegment. Het zijn transductoren die het fysisch signaal omzetten in een neurale prikkel. Kegeltjes zien kleur en staafjes zien voornamelijk contrast. - Membrana limitans externa: dit is een aantal opeengepakte verbindingscomplexen die de staafjes en kegeltjes aflsuiten van de binnenste gedeeltes van de retina. Het ligt tussen de plasmamembranen van de staafsegmenten en de cellen van Muller. - Buitenste korrellaag: hierin liggen de nuclei en de cellichamen van de staafjes en kegeltjes. - Buitenste plexiforme laag: dit is een vrij heldere zone met talrijke synapsen tussen de staafjes/kegeltjes en de uitlopers van de integratorneuronen. De dendrieten van de neuronen en axonen van de staafjes/kegeltjes vormen dus deze laag. Voorbeelden van integratorneuronen zijn: horizontale(contact fotoreceptoren onderling en met bipolaire neuronen), bipolaire(pool in buitenste plexiforme laag, axon in binnenste) en amacriene(conact met verschillende multipolaire ganglioncellen onderling en axonen van bipolaire neuronen) cellen, welke het signaal doorgeven aan het volgende neuronale element. - Binnenste korrellaag: bevat de cellichamen en nuclei van de integratorcellen en de celeln van Muller. - Binnenste plexiforme laag: zone van synapsen. Hier liggen de uitlopers van de bipolaire cellen die synapteren met de uitlopers van de ganglioncellen. - Ganglionaire laag: bevat cellichamen en nuclei van de ganglioncellen. Axonen liggen in de volgende laag. - Laag van opticusvezels: laag met afferente vezels van de ganglioncellen die eerst radiair rond het binnenste oppervlak van de retina lopen om daarna allemaal samen te komen op de plaats waar de opticus vezel de retina binnendringt: blinde vlek. - Membrana limitans interna: hier smelten de celuitlopers samen, vnl de uitlopers van de cellen van Müller. Deze cellen dienen als bescherming en ondersteuning van de andere neuronale cellen. Ze lopen van de membrana limitans externa tot de membrana limitans interna en sluiten beide uiteinden af. Aan de buitenste uiteinden zijn ze samengesmolten met de uiteinden van de staafjes/kegeltjes en aan het binnenste uiteinde met elkaar. Zo kunnen aan de achterzijde de bloedvaten de retina niet raken en kan het corpus vitreum de retina niet raken aan de binnenzijde. Waar de oogzenuw begint ligt de papilla nervi optici liggen geen lichtgevoelige elementen, vandaar de naam blinde vlek. Het andere niet lichtgevoelige deel in het oog is het gebied tussen het corpus ciliare en het achterste deel van de iris. Hier lligt de scheidingslijn van de wel en niet lichtgevoelige delen van de retina: ora serrata. De fovea is het gebied waar de gezichtsscherpte het sterkst is. Hier is de retina veel dunnen en zijn de receptoren meer opeengepakt. De fovea ligt niet recht achter de lens, maar een beetje schuin, waardoor het perifeer zicht sterk verbeterd.

102
Q

Welke cellen bevat de bijschildklier?

A

Parathyroidea is de bijschildklier, een van de vier kleine ovaalvormige organen aan de achterzijde van de schildklier. Ze hebben een eigen afzonderlijk kapsel, maar zijn itt de schikdklier niet gelobd. De meest voorkomende cellen zijn de hoofdcellen, welke een ronde kern hebben met een licht cytoplasma. Ze produceren parathyroidhormoon, PTH. Door PTH wordt calcium vrijgegeven uit het bot. Er zijn ook oxyfiele cellen te vinden. Deze hebben een kleinere kern en zijn acidofiel.

103
Q

Waar wordt aldosteron geproduceerd en wat is de functie?

A

Dit wordt geproduceerd in de zona glomerulosa van de bijnierschors. Aldosteron zorgt voor Na resorptie in de distale niertubuli.

104
Q

Bespreek het ademhalingsstelsel bij vogels.

A

Vogels hebben bijkomende structuren: luchtzakken, waardoor de luchtstroom continue verloopt ipv een dood lopend systeem. De longen zijn niet elastisch en voor gasuitwisseling wordt het tegenstroomprincipe gebruikt. De trachea loopt over in de extrapulmonale primaire bronchi, dan in de intrapulmonale primaire bronchi/mesobronchi, vervolgens in de secundaire bronchi, daarna de tertiaire bronchi/parabronchi. In de tertiaire bronchi zitten atria, een soort van openingen in de wanden met hierin de luchtcapillairen als respiratoire zone. Vogels hebben verder gesloten kraakbeenringen, geen m. trachealis, veel intraepitheliale klieren met vrij veel lymfoid weefsel en voor vocalisatie de syrinx. De syrinx kant tracheaal, bronchotracheaal of bronchiaal liggen. Het bevat tympaniforme membranen, afgelijnd door meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel en een botje, pessulus.

105
Q

Geef de opbouw van de bijniercortex.

A

De bijnier ligt ingebed in het vetweefsel boven de nieren en bestaat uit een bijnierschors en een bijnniermerg. Het is omgeven door een bindweefsel kapsel wat septa afgeeft. Beide delen van de bijnier hebben een uitgebreid capillair netwerk. Vanuit de cellen van de bijnier kunnen hormonen (catecholaminen) direct in het bloed worden vrijgegeven. Door de hoge aanwezigheid van lipiden voor hormoonaanmaak, goed ontwikkeld ER en GA, zien de cellen van de bijnnierschors er ‘schuimachtig’ uit. Door de medulla lopen medullaire arterien, die zonder aftakkingen dwars door de schors heen lopen en wel aftakkingen geven aan de sinusoiden van het merg. De schors heeft namelijk eigen cortexarteriën die bloed afgeven in de zona glomerulosa, in de sinusoiden. De veneuze afvoer van de twee delen eindigen wel samen. - Schors: o Zona glomerulosa: ligt direct onder het bindweefselkapsel en ziet er uit als onregelmatige groepjes van cellen. Bij Eq, Su en Car liggen deze cellen in bogen met de bolle zijde naar de periferie en de holle zijde naar binnen. In dat geval heeft de zone een andere naam: zona arcuata. In deze zone worden mineralocorticoiden gevormd, zoals aldosteron (Na resorptie in distale niertubuli). Bij sommige HD is er ook een zona intermedia aanwezig, waar de niet gedifferentieerde cellen van de zona glomerulosa en de zona fasciculata te vinden zijn. o Zona fasciculata: is de middenlaag waarin de cellen in regelmatige rijen liggen, die radiair weglopen van het centrum. De cellen zijn spongiocyten en produceren glucocorticoiden (cortisol). o Zona reticularis: schorszone die het dichts bij het merg ligt. De ellen zijn hier minder duidelijk gerangschikt en vormen eerder een netwerk waartussen sinusoiden lopen.

106
Q

Welk hormoon stimuleert de melkproductie?

A

Dit wordt gestimuleerd door prolactine, wat wordt geproduceerd in de lobus anterior van de hypofyse. Hierin bevinden zich chromofiele cellen, welke acidofiel of basofiel zijn. De acidofiele cellen produceren groeihormoon(somatotrope cellen) en prolactine(mammotrope/lactotrope cellen) en de basofiele cellen produceren thyreotroop hormoon (thyreotrope cellen), FSH/LH (gonadotrope cellen) of MSH/ACTH(corticotrope cellen)

107
Q

Bespreek de microscopische bouw van de alveolaire wand en de bloed-lucht barrière.

A

Alveolen zitten samen in een sacculus alveolaris. Het interalveolair septum is opgebouwd uit 2 lagen alveolair pitheel met daartussen interstitum met capillairen. De alveolen zijn onderling verbonden door poriën van Kohn. De alveolaire wand is opgebouwd door pneumocyten typen I en II. - Type I: grote sterk afgeplatte epitheelcel, kernen vaak in groepjes bijeen, cytoplasma bevat pinocytoseblaasjes(afvoer surfactant), maculae adhaerentes+occludensverbindingen aanwezig. - Type II: Liggen verspreid tussen type I, kubische cel met ronde kern, progenitoren van type I en II, secreteren surfactant (veel mitochondrien, RER, golgi app en een oppervlak met microvilli, lamellaire lichaampjes. Tussen de pneumocyten zijn her en der nog alveolaire macrofagen te vinden. Deze verwijderen surfactant en stofdeeltjes/bacteriën dmv fagocytose. Ze bevatten dus een uitgebreid lysosomaal apparaat. De bloed-lucht barrière wordt opgebouwd door: - Alveolair plaveiselepitheel - Lamina basalis epitheel - Interstitieel bw - Lamina basalis epitheel - Endotheel longcapillairen.

108
Q

Welke producten zitten er in gal en waar gaat gal naar toe?

A

De galblaasslaat gal op uit de lever, wat nodig is voor de emulgering van vetten in het darmlumen. Het orgaan bevat een tunica mucosa met een eenlagig cilindrisch epitheel zonder slijmbekercellen of kliercellen. De lamina propria is vrij zwak ontwikkeld. De tunica muscularis is lang en dun en er is helemaal geen lamina muscularis mucosae aanwezig. Aan de buitenkant wordt de galblaas bedekt met visceraal peritoneum.

109
Q

Teken een elektronenmicroscopische opbouw van een pneumocyt type 2.

A

Type II: Liggen verspreid tussen type I, kubische cel met ronde kern, progenitoren van type I en II, secreteren surfactant (veel mitochondrien, RER, golgi app en een oppervlak met microvilli, lamellaire lichaampjes.

110
Q

Wat gebeurt er bij het wegnemen van de schildklier?

A

Er wordt dan geen T3, T4 en calcitonine geproduceerd. T3 en T4 hebben sterke effecten op het metabolisme, de vorming van catecholaminen, de ontwikkeling van het zenuwstelsel en de afbraak van vetten. Calcitonine verlaagt de bloedcalciumspiegel en werken als tegenhangers van de hoofdcellen in de bijschildklier. Het dier zal dus dikker worden, minder actief en te hoge calciumwaarden in het bloed hebben.

111
Q

Wat is de crista ampulla?

A

Het vestibulair apparaat bestaat uit 3 grote verwijde zones en 3 booggangen die door de kanalen van het benig labyrinth lopen. De booggangen zijn georiënteerd in 3 richtingen (verticaal, horizontaal en voor-achter). In de gangen liggen verhoogde epitheel gebieden, cristae ampullares, die bedekt zijn met haarcellen van verschillende lengtes , welke uitsteken in het lumen van de booggangen. De cristae zijn bedekt met meerlagig epitheel wat haarcellen en steuncellen bevat. Ook hier werken de haarcellen als transductoren. De basis van de haarcellen is omringd met zenuwvezels van de vestibulocochleaire zenuw. Bij beweging stroomt de vloeistof in de gangen heen en weer, waardoor de haartjes zullen bewegen, depolariseren en een signaal afgeven.

112
Q

Bespreek de microscopische bouw van het oog.

A

Het oog bevat drie tunicae: de corneosclerale laag/tunica fibrosa, de tunica vasculosa/uvea en de retina/netvlies. - Tunica fibrosa: o Sclera: dit is de harde oogrok en is zeer taai en sterk door de compacte collageenvezels. Hierop zitten de spieren vastgehecht. o Cornea: dit is het hoornvlies, wat het voorste deel van de corneoslerale laag vormt en overgaat in de sclera thv de limbus/corneosclerale overgang. De buitenste laag van de cornea is het cornea epitheel, wat onverhoornd meerlagig plaveisel epitheel is. Deze cellen liggen op een dikke lamina basalis: membraan van Bowman, met daaronder de substantia propria. Dit is een dikke laag collageen bw in de vorm van lamellen. De fibroblastkernen werken als cornealichaampjes. De binnenzijde van de cornea is bedekt met een dunne laag endotheel. Tussen het endotheel en de substantia propria is het membraan van Descemet te vinden, een soort van lamina basalis. - Tunica vasculosa: o Choroidea: is rijkelijk gepigmenteerd en gevasculariseerd. Ligt onder het grootste gedeelte van het oppervlak van de oogbal. Voedt de buitenste laag van de retina. Bevat melanine voor pigmentatie wat zorgt voor een goede lichtopvang en minimaliseert direct de interne weerkaatsingen van het licht, waarmee ook het contrast vergroot. o Corpus ciliare: is het straallichaam en ligt in de hoek tussen het uiteinde van het hoornvlies en de lens en loopt concentrisch rond het voorste deel van de oog. Bestaan vnl uit glad spierweefsel, waarvan de contracties de vorm van de lens beïnvloeden. Heeft ook secretoire onderdelen in het binnenste deel van de laag. In het epitheel van het corpus ciliare wordt kamerwater geproduceerd wat de voorste en achterste oogkamers vult. De uitstulpingen van het corpus ciliare (processus ciliares) bevatten dat epitheel. Het kamervocht stroomt via de pupil vanuit de achterste oogkamer in de voorste, waarna het via het kanaal van Schlemm wordt afgevoerd. Dit kanaal zit in de hoek tussen de irs en cornea en is een opening bedekt met eenlagig plaveisel epitheel. o Iris: is rijk aan pigment en ziet eruit als een diafragma rond het oog. In de iris bevindt zich de pupil. Het deelt de ruimte voor de lens op in de voorste en achterste oogkamer. De iris bevat spieren en kan zich aanpassen bij fel of donker licht. - Retina: Het netvlies is de binnenste tunica van het oog en bevat de lichtgevoelige onderdelen. Bij gewervelden bestaat de retina uit 9 lagen, waarbij het eigenlijke beeld op de achterzijde wordt gevormd en de zenuwimpuls via de voorzijde vertrekt, waarbij het door alle lagen van de retina moet om de hersenen te bereiken. Lagen van de retina van buiten naar binenn: o Pigmentlaag: rijk aan melanine en lipofuscine. De cellen van de pigmentlaag fagocyteren de uiteinden van de staafjes en kegeltjes die zich vernieuwen. Samen met de pigmentatie geeft dit contrast aan het beeld en wordt het beeld vergroot, doordat het niet wordt gereflecteerd. o Laag met staafjes en kegeltjes: dit zijn de werkelijke lichtgevoelige elementen. Kegeltjes en staafjes zijn cellulaire structuren afkomstig van cillien en zijn vrij groot met een binnen en buitensegment. Het zijn transductoren die het fysisch signaal omzetten in een neurale prikkel. Kegeltjes zien kleur en staafjes zien voornamelijk contrast. o Membrana limitans externa: dit is een aantal opeengepakte verbindingscomplexen die de staafjes en kegeltjes aflsuiten van de binnenste gedeeltes van de retina. Het ligt tussen de plasmamembranen van de staafsegmenten en de cellen van Muller. o Buitenste korrellaag: hierin liggen de nuclei en de cellichamen van de staafjes en kegeltjes. o Buitenste plexiforme laag: dit is een vrij heldere zone met talrijke synapsen tussen de staafjes/kegeltjes en de uitlopers van de integratorneuronen. De dendrieten van de neuronen en axonen van de staafjes/kegeltjes vormen dus deze laag. Voorbeelden van integratorneuronen zijn: horizontale(contact fotoreceptoren onderling en met bipolaire neuronen), bipolaire(pool in buitenste plexiforme laag, axon in binnenste) en amacriene(conact met verschillende multipolaire ganglioncellen onderling en axonen van bipolaire neuronen) cellen, welke het signaal doorgeven aan het volgende neuronale element. o Binnenste korrellaag: bevat de cellichamen en nuclei van de integratorcellen en de celeln van Muller. o Binnenste plexiforme laag: zone van synapsen. Hier liggen de uitlopers van de bipolaire cellen die synapteren met de uitlopers van de ganglioncellen. o Ganglionaire laag: bevat cellichamen en nuclei van de ganglioncellen. Axonen liggen in de volgende laag. o Laag van opticusvezels: laag met afferente vezels van de ganglioncellen die eerst radiair rond het binnenste oppervlak van de retina lopen om daarna allemaal samen te komen op de plaats waar de opticus vezel de retina binnendringt: blinde vlek. o Membrana limitans interna: hier smelten de celuitlopers samen, vnl de uitlopers van de cellen van Müller. Deze cellen dienen als bescherming en ondersteuning van de andere neuronale cellen. Ze lopen van de membrana limitans externa tot de membrana limitans interna en sluiten beide uiteinden af. Aan de buitenste uiteinden zijn ze samengesmolten met de uiteinden van de staafjes/kegeltjes en aan het binnenste uiteinde met elkaar. Zo kunnen aan de achterzijde de bloedvaten de retina niet raken en kan het corpus vitreum de retina niet raken aan de binnenzijde. Waar de oogzenuw begint ligt de papilla nervi optici liggen geen lichtgevoelige elementen, vandaar de naam blinde vlek. Het andere niet lichtgevoelige deel in het oog is het gebied tussen het corpus ciliare en het achterste deel van de iris. Hier lligt de scheidingslijn van de wel en niet lichtgevoelige delen van de retina: ora serrata. De fovea is het gebied waar de gezichtsscherpte het sterkst is. Hier is de retina veel dunnen en zijn de receptoren meer opeengepakt. De fovea ligt niet recht achter de lens, maar een beetje schuin, waardoor het perifeer zicht sterk verbeterd. De lens bevindt zich tussen het corpus vitreum en de achterste oogkamer in. De lens zelf is omgeven door een dun lenskapsel, een laag die lijkt op een basalemembraan voor het onderliggende lensepitheel. Het kapsel is het dikst waar de lens tegen de iris ligt en het dunst tegen het corpus vitreum. Het lensepitheel is eenlagig kubisch wat afkomstig is van het kapsel en de lensvezels die de lens opbouwen. De lensvezels zijn gemodificeerde epitheelcellen die zich vanuit de middellijn vermenigvuldigen en zich differentiëren tot lenscellen. De lens is met zonulavezels (vezels van Zinni) opgehangen in het corpus ciliare. Als de spieren hiervan contraheren kan er dichtbij gekeken worden. Als de spieren ontspannen zijn kan er veraf gezien worden. Dan zijn er nog de oogleden en de traanklieren. - Oogleden: de binnenkant is de tarsale conjunctiva, die naar het buitenste oppervlak van de oogbal overgaat in de bulbaire conjuncitva. Hier is het epitheel meerlagig kubisch met slijmbekercellen. De bulbaire conjunctiva gaat over in het meerlagig plaveiselepitheel van de cornea. De m. orbicularis oculi zorgt voor het sluiten van de oogleden. Het derde ooglid is een plooi van de conjunctiva, wat verstevigd hyalien kraakbeen is bij Ru en Ca of elastisch kraakbeen bij Eq, Su en Fe. Het epitheel bij Eq en Car is pseudomeerlagig cilindrisch en heeft bij Su en Ru een overgang van meerlagig naar pseudomeerlagig met slijmbekercellen. Er kan ook klierweefsel aanwezig zijn. In het ooglid is de klier van Meibomius goed herkenbaar. Het zijn aangepaste vetklieren die uitmonden in een lange centrale buis. De klieren van Moll scheiden secreet af in de follikels van de oogwimpers. - Traanklieren: zijn noodzakelijk om het oogoppervlak vochtig te houden en krassen op de cornea te voorkomen. Traanvocht wordt geproduceerd door de traanklieren, welke lijken op sereuze speekselklieren. Tranen zorgen niet alleen voor een goede smering, maar werken ook antibacterieel omdat ze lysozym bevatten.

113
Q

Wat zijn de cellen van Müller?

A

Deze cellen dienen als bescherming en ondersteuning van de andere neuronale cellen. Ze lopen van de membrana limitans externa tot de membrana limitans interna in de retina en sluiten beide uiteinden af. Aan de buitenste uiteinden zijn ze samengesmolten met de uiteinden van de staafjes/kegeltjes en aan het binnenste uiteinde met elkaar. Zo kunnen aan de achterzijde de bloedvaten de retina niet raken en kan het corpus vitreum de retina niet raken aan de binnenzijde.

114
Q

Bespreek de microscopische bouw van de behaarde huid incl alle geassocieerde structuren van het haartje. Vergelijk met de opbouw van een sinushaar.

A

Haren zijn epidermale derivaten, welke gemaakt zijn uit gespecialiseerde keratinocyten en kleur krijgen door melanocyten. Een haar bestaat uit een haarschacht/haarpijl en een haarwortel, met rondom een follikel - Haarfollikel bestaat uit een: o Glasmembraan (membrana vitrea): dikke transparante basaal membraan. Is een verderzetting van de basale membraan van het epitheel. o Uitwendige buitenste wortelschede: verloopt continue met het stratum basale en onderste deel stratum spinosum van de epidermis. o Inwendige binnenste wortelschede: omgeeft onderste deel haarschacht. Dient om het haar vast te houden in het haarzakje dmv de cuticula. Het haartje heeft zelf ook een cuticula, wat vasthaakt met kleine weerhaakjes op die van de binnenste wortelschede. De schede verloopt niet continue en wordt gevormd vanuit de bulbus. Op de plaats waar de talgklier in de follikel uitmondt eindigt de binenste wortelschede abrupt en werkt het mee als smeermiddel. De schede bestaat uit 3 lagen welke naarmate het oppervlak nadert steeds meer verhoornen.  Laag van Henle: ligt het dichts tegen de uitwendige wortelschede. Verhoornd snel.  Laag van Huxley: bevat trichohyaline korrels (lijken op keratohyaliene korrels)  Cuticula: haakt vast op haartje. o Bulbus: hier zorgen de melanocyten voor pigmentatie (eumelanine voor bruin/zwart en phaeomelanine voor rood) en de keratinocyten zorgen voor verhoorning van het haarpijltje, de inwendige wortelschede met daarbij het laagje van Henle en het laagje van Huxley. - Haar: o Cuticula: haakt vast op cuticula van follikel. o Schors o Merg. Zodra het haartje het oppervlak bereikt zijn alle cellen dood. Dat deel is het haarpijltje. Sinusharen zijn aangepaste mechanische sensoren. Ze bevatten met bloed gevulde sinussen in het bw van het haarzakje. In de buitenste wortelschede zitten zelfs Merkelcellen. De haren zijn dus zeer gevoelig en zijn uitgerust met fijne zenuwvezels aan de basis van de follikel die fungeren als tastsensoren. Een voorbeeld van sinusharen zijn snorharen. Rondom een haar zijn nog structuren te vinden zoals de m. arector pilli, talgklieren en zweetklieren.

115
Q

Bespreek de microscopische bouw en histofysiologie van de schildklier en geef de fysiologische werking ervan.

A

Deze is geordend in follikels, waarvan de wand van elke cel bestaat uit eenlagig kubisch epitheel. In het follikellumen ligt colloid, wat een inactieve vorm is van het secreet dat uitgescheden wordt. Itt andere endocriene organen slaat de schildklier het secreet extracellulair op ipv intracellulair, waarbij opslag sowieso al ongewoon is voor een endocrien orgaan. Het colloid is thyreoglobuline waaruit schildklierhormoon wordt gevormd, wat in 2 fasen verloopt: 1. Vormen en opslaan in de follikelruimte, waarbij de tyrosinegroepen worden gejodeerd. 2. Het vrijmaken van schildklierhormoon ( T3 en T4) uit de gejodeerde thyreoglobuline. De synthese en opslag van T3 en T4 gebeurt als volgt: 1. Synthese thyreoglobuline in het ER en GA. 2. Opname jodide via actief transport. 3. Transport jodide naar apicale deel van de cel, waar het wordt geoxideerd tot hypojodiet, wat reageert met de tyrosyloverblijfsels van thyreoglobuline. Dit laatste gebeurt in het lumen van de follikel. 4. De tyrosulresiduen vormen eerste MIT en dan DIT. 2 stuks DIT vormen samen T4(thyroxine) en een MIT samen met een DIT wordt T3(trijodothyronine), alhoewel dit laatste gebeurt door dejodering van T4, wat vnl in de lever gebeurt. Naast de follikels liggen bw cellen, die het orgaan indeelt dmv van septa, en C cellen(parafolliculaire cellen). C-cellen zijn groter, hebben een ovale vorm en zijn lichter gekleurd. Ze produceren calcitonine, wat de bloedcalciumspiegel doet dalen.

116
Q

Uit welke cellen bestaat de parathyroïd voornamelijk?

A

Parathyroidea is de bijschildklier, een van de vier kleine ovaalvormige organen aan de achterzijde van de schildklier. Ze hebben een eigen afzonderlijk kapsel, maar zijn itt de schikdklier niet gelobd. De meest voorkomende cellen zijn de hoofdcellen, welke een ronde kern hebben met een licht cytoplasma. Ze produceren parathyroidhormoon, PTH. Door PTH wordt calcium vrijgegeven uit het bot. Er zijn ook oxyfiele cellen te vinden. Deze hebben een kleinere kern en zijn acidofiel.

117
Q

Wat zijn Clara-cellen?

A

Dit zijn bronchiole exocriene cellen. Het zijn secreterende cellen met apicale secreetgranula. Deze leveren een bijdrage aan de vorming van surfactant (ondersteunen de pneumocyten type II) en het anti-inflammatoir effect (ontstekingsremmend).

118
Q

Bespreek de microscopische bouw van het orgaan van Corti.

A

Scala media: bevat de ductus cochlearis zelf met het orgaan van Corti. Is gevuld met endolymfe. Het orgaan van Corti rust op de membrana basilaris en bevat 2 groepen cellen tegen de membrana basilaris liggen, wat overdekt is met een membrana tectoria. Het membraan is aan het uiteinde van de wand van de ductus cochlearis vast gezet met een ligamentum spirale. Het membraan bedekt te twee celgroepen over de hele spiraal. Op het ligamentum spirale is de stria vascularis opgebouwd uit meerdere cellagen. De bovenste cellen zijn kubisch met microvilli. Hier wordt het endolymfe geproduceerd. Er zijn veel bloedvaten aanwezig. De scala media is niet in rechtstreekse verbinding met het ronde venster. Orgaan van Corti De binnenste haarcellen zijn peervormige en steunen op de binnenste pilaarcellen. Op het apicaal oppervlak van deze haarcellen zitten cuticulaire apicale platen met stereocilia welke oplopen in hoogte in een V-vorm. De binnenste en buitenste pilaarcellen vormen de tunnel van Corti en werken slechts ondersteunend. De buitenste haarcellen staan in 3-5 rijen en ontvangen slechts 5% van de afferente vezels en staan in een W-vorm. De binnenste en buitenste falanxcellen (cellen van Deiters) ondersteunen de binnenste en buitenste haarcellen. Aan de striale zijde zitten nog wat steuncellen: cellen van Hensen, cellen van Claudius en cellen van Böttcher. De haarcellen werken als transductoren en zetten mechanische bewegingen om in neuronale impulsen. De bewegende membrana basilaris doet de haarcellen bewegen tegen de membrana tectoria, waardoor deze dus signalen afgeven. Deze signalen verlaten aan de basis via synaptisch contact met de sensorische vezels van neuronen waarvan de cellichamen in het ganglion spirale liggen.

119
Q

Hoe ontstaat een blaar?

A

In de epidermis zitten meerdere cellagen, stratum basale, stratum spinosum, stratum granulosum, stratum lucidum en als meest oppervlakkige stratum corneum. Stratum basale zit vastgehecht op lamina basalis van het basale membraan(grens epidermis, dermis) met hemidesmosomen, zodat de epidermis niet van de dermis los kan komen. Als dit wel gebeurt (door trauma) dan hoopt zich hiertussen vocht op, dit veroorzaakt de blaar. De hemidesmosomen zijn verbonden met de desmosomen (die de cellen onderling verbinden) via keratinefilamenten. Een bundel keratinefilamenten is een tonofilament.

120
Q

Waar wordt prolactine geproduceerd?

A

Dit wordt geproduceerd in de lobus anterior van de hypofyse. Hierin bevinden zich chromofiele cellen, welke acidofiel of basofiel zijn. De acidofiele cellen produceren groeihormoon(somatotrope cellen) en prolactine(mammotrope/lactotrope cellen) en de basofiele cellen produceren thyreotroop hormoon (thyreotrope cellen), FSH/LH (gonadotrope cellen) of MSH/ACTH(corticotrope cellen)

121
Q

Bespreek de microscopische bouw van de hoef.

A

De hoef is opgebouwd uit de zoomlederhuid, kroonlederhuid, wandlederhuid, zoollederhuid en de straallederhuid. Deze verschillende dermi liggen onder een epidermale laag van waaruit prolifererende keratinocyten de verhoornde delen van de hoef vormen. De wand van de hoef ontstaat vanuit de kroon en groeit in de proximodistale richting. Thv van de kroon zijn zeer lange bindweefselpapillen van de kroondermis te vinden. Deze vormen staafjes met een merg en schorsgebied. De staafjes vormen de tubulaire hoorn en staan loodrecht op het loopoppervlak voor schokdemping. De gebieden tussen de dermpapillen vormen de intertubulaire hoorn. Het deel dat vanuit de kroon ontstaat is het stratum medium en is zeer dik, stevig en hard en vormt de steunlaag van de wand. Het zoomgebied vormt naar buiten toe tubulaire en intertubulaire hoorn zodat het stratum externum ontstaat (=stratum tectorum, perioplum, glazuurlaag). Deze laag is veel dunner. Het stratum internum/lamellatum ligt verder naar binnen en is opgebouwd uit verticale primaire en horizontale secundaire epidermale laminae die versmolten zijn met het stratum medium. De primaire laminae bestaan uit harder keratine en worden gevormd tussen de proximale uiteinden van de dermale laminae aan de kroondermiszijde. De secundaire bestaan uit een binnenste deel van cellen van het stratum spinosum en een buitenste deel van cellen van het stratum basale. De onderliggende dermis is verweven met de epidermis en het stratum reticulare van de dermis versmelt met het periost. Thv de straal zit zachte (inter)tubulaire hoorn. De dikke hypodermis zit hier vol met vetclusters en zweetklieren voor het straalkussen. De witte lijn is een binnenste laag van niet-gepigmenteerde hoorn van het stratum medium en niet gepigmenteerde hoorn van het stratum internum.

122
Q

Bespreek de microscopische bouw van het ileum en het colon en benoem de speciesverschillen.

A

Opbouw van ileum is vrij gelijkaardig aan dat van het duodenum en jejunum. Het bevat een: - Tunica mucosa: lumen is afgelijnd met villi(bladvormig tov duodenum) waartussen de crypten van Lieberkuhn liggen die tot in het onderste deel van de tunica mucosa komen. Hier worden geen verteringsenzymen of HCl geproduceerd. Er zijn wel slijmbekercellen aanwezig in het epitheel die mucus afscheiden ter bescherming van de enterocyten. Het eenlagig cillindrische epitheel is gevormd door enterocyten(resorptie) bedekt met microvilli die een borstelzoom vormen. De enterocyten liggen op een lamina basalis, waaronder collageen en elastine vezels te vinden zijn, met daartussen wat cellen. De lamina propria is losmazig en bevat vnl plasmacellen in de netwerken van vezels. Thv de kern van een villus bevat de lamina propria enkele capillairen en 1 groot lymfevat: het chylvat (lacteal). Onder de lamina propria is de lamina muscularis mucosae te vinden met een dunne band van glad spierweefsel die rond de hele mucosalaag loopt. Soms zijn er enkele strengen terug te vinden in de villi. Diep in de crypten zijn nog de entero-endocriene cellen terug te vinden. Deze hebben basaal gelegen cytoplasmatische grana welke moleculen afgeven aan de bloedbaan, waarvan de capillairen in de lamina propria liggen. Onderin de crypten zijn ook de celeln van Paneth te vinden, welke bacteriedodende stoffen (lysosyme) uitscheiden in het lumen. Deze cellen zijn voornamelijk aanwezig bij Ru, Eq en Ho. - Tela submucosa: ligt onder de lamina muscularis mucosae. Bevat vrij veel bloed- en lymfevaten en groepjes cellichamen: plexus submucosus, welke bestaat uit een binnenste submuceuze plexus, een buitenste submuceuze plecus en bij Ho. zelfs nog een intermediaire plexus. Verder zijn er in de tela submucosa geen klieren terug te vinden. In de ileum zijn hier nog wel grote ophopingen van lymfoid weefsel aanwezig: platen van Peyer die zelfs tot in de tunica mucosa kunnen reiken. Bij Ho. zijn deze structuren alleen in het ileum te vinden, maar bij een aantal HD zoals Su. kunnen ze ook aanwezig zijn in het jejunum. De platen bevatten follikels waarin de B-lymfocyten zch ontwikkelen. Tussen de follikels zijn de T-lymfocyten te vinden. - Tunica muscularis: zeer dik. Bestaat uit een binnenste circulaire en een buitenste longitudinale laag, met daartussen de plexus myentericus De colon bevat itt het ileum geen villi, plicae of Paneth cellen. - Tunica mucosa: geen villi en geen Paneth cellen. Zeer veel slijmbekercellen - Tela submucosa: veel vet tussen het bindweefsel te vinden. - Tunica muscularis: veel minder sterk ontwikkeld. Spierlagen zijn georganiseerd in taenia coli, 2 bij Su. en 3 bij Eq. en Ho. Wel wat lymfefollikels aanwezig.

123
Q

Bespreek de microscopische bouw van de neurohypofyse.

A

De hypofyse bestaat uit een pars distalis, een pars intermedia, een pars tuberalis en een pars nervosa. De pars nervosa en pars inermedia vormen samen de lobus posterior. De pars tuberalis en het infundibulum vormen de hypofysaire steel. De pars tuberalis zit om de hypofysaire steel heen en de pars distalis vormt de lobus anterior. Pars nevosa is opgebouwd uit zenuwweefsel in vezelbundels met hier doorheen bloedvaten. De cellichamen van de liggen in de nucleus supraopticus of de nucleus paraventricularis. Vanuit de nuclei tuberali lopen aconen naar de hypofyse om te eindigen in de hypofysaire steel. De axonen van de supraopticus en paraventricularis vervoeren stoffen die door de hersnen zijn geproduceerd naar diepere delen van het pars nevosa, op te synapteren met bloedvaten. Zo kan bijv. oxytocine en vasopressine worden opgeslagen en vrijgegeven. Hier tussendoor liggen nog glia-cellen.

124
Q

Bespreek de microscopische bouw van de pancreas.

A

Pancreas is zowel een endocrien als een exocrien orgaan. Er worden dus stoffen afgevoerd via afvoerkananelen maar ook via de bloedbaan. Het meeste weefsel is exocrien, het acinair weefsel van de pancreas. Dit is dus geordend in dooplopende acini met zeer kleine lumen. De exocriene cellen bevatten apicaal veel grana. Dit zijn de voorlopers van verteringsenzymen en heten zymogeengranulen. Hiervoor hebben de cellen uiteraard veel RER. In het lumen zijn de decentro-acinaire cellen te vinden, thv waar de kanalen beginnen. Het endocriene deel zijn de eilandjes van Langerhans. Deze cellen zijn veel lichter en begrensd door fijne bwfibrillen (deze lopen niet de eilandjes zelf in). In de eilandjes zijn capillairen te vinden met hier en daar wat erythrocyten. Er bestaan binnenin de eilandjes A- en B-cellen. A-cellen produceren glucagon en B-cellen produceren insuline. Verder zijn er nog 4 andere typen cellen die somatostatine, VIP, pancreatic polypeptide/serotonine mix, substance P en motiline produceren. De pancreas zelf is omgeven door een bwkapsel en door de binnendringede bwsepta dus gelobd. De aftakkingen lopen tot in het parenchym. De kanalen die de secreten afvoeren hebben kubisch of cillindrisch epitheel, met de grootste kanalen te vinden in de septa. Bij vissen is er sprake van een hepatopancreas, waarbij de pancreas is gecombineerd met de lever. De functies van de cellen zijn nog wel hetzelfde en zien er gelijkaardig uit.

125
Q

Wat zijn astrocyten?

A

Deze liggen tussen de pinealocyten. Het zijn de grootste gliacellen en worden gekenmerkt door vele uitlopers die aan het eind verbreed zijn. Deze eindigen op de wand van capillairen en vormen hieromheen een vrijwel continue schede. Ze omhullen met andere eindvoetjes ook zenuwcellen en hun uitlopers, waarbij zij de plaatsen van synaptisch contact tussen zenuwcellen afgrenzen. Ze vormen ook de pia mater. Ze bevatten 8nm dikke gliafilamenten die behoren tot de intermediaire filamenten. De filamenten geven steun aan het zenuwweefsel. ook spelen ze een rol bij de voeting van neuronen.

126
Q

Waar wordt ADH geproduceerd?

A

ADH is het antidiuretisch hormoon wat de vasoconstrictie van de vasa recta in de nier veroorzaakt met daarbij een toename van de doorlaatbaarheid voor water in het hoge deel van de ducti colligens. Zo wordt de urine dus geconcentreerder. Het wordt geproduceerd door de hypothalamus en opgeslagen in de neurohypofyse, wat dus later ADH kan vrijgeven. Dit wordt gereguleerd door osmotische receptoren in de hypothalamus en bloeddrukreceptoren in het hart, longvaten en de sinus caroticus.

127
Q

Bespreek de microscopische bouw van de epididymis .

A

Dit is de plaats waar zaadcellen voor ejaculatie worden opgeslagen en rijpen. Het geheel is omhuld door een bwkapsel met bloedvaten en zenuwen. Het epitheel is meerlagig cillindrisch met stereocillia, wat eigenlijk lange microvilli zijn, voor secretie van glycoproteïnen. De epididymis bestaat uit verschillende delen die zich onderscheiden in gespierheid van de wand. Hoe verder naar het einde van de epididymis, hoe meer gespierd. Er is een caput, corpus en cauda. De caput en corpus zijn vrij gelijkaardig, alhoewel het aantal zaadcellen in de corpus is gedaald en is de wand ietsjes meer bespierd. In de cauda is de wand veel dikker door de spieren. Dit deel loopt over in de ductus deferens, wat de zaadcellen naar de urethra zal leiden. De mucosa is hier sterk g]eplooid en de spierlaag is nog dikker, maar het epitheel is nog steeds hetzelfde.

128
Q

Bespreek de verschillende lagen van de dermis.

A

Ook wel lederhuid, corium of cutis vera genoemd. - Stratum papillare/stratum vasculare: vormt dermispapillen met de bovenliggende epidermis, welke epidermiskammen vormen. Bevat collageenvezels type III + elastinevezels, macrofagen, mestcellen, leukocyten, lymfocyten, plasmacellen. Itt epidermis wel sterk gevasculariseerd, onder andere voor thermoregulatie. - Stratum reticulare/stratum compactum: ligt onder stratum papillare en is veel denser. Zorgt voor stevigheid van de huid en bevat dus veel collageen type I vezels, onregelmatig dicht collageen bindweefsel. De bundels liggen in voorkeurrichting; lijnen van Langer.

129
Q

Welke cellen zitten in de binnenste ganglionaire laag van de retina?

A

Hier bevinden zich de cellichamen en nuclei van de ganglioncellen waarvan de synapsen naar de binnenste plexiforme laag lopen en daar synapteren met bipolaire cellen.

130
Q

Waar worden mineralocorticoïden geproduceerd?

A

Dit wordt geproduceerd in de zona glomerulosa van de schors van de bijnieren. - Schors: o Zona glomerulosa: ligt direct onder het bindweefselkapsel en ziet er uit als onregelmatige groepjes van cellen. Bij Eq, Su en Car liggen deze cellen in bogen met de bolle zijde naar de periferie en de holle zijde naar binnen. In dat geval heeft de zone een andere naam: zona arcuata. In deze zone worden mineralocorticoiden gevormd, zoals aldosteron (Na resorptie in distale niertubuli). Bij sommige HD is er ook een zona intermedia aanwezig, waar de niet gedifferentieerde cellen van de zona glomerulosa en de zona fasciculata te vinden zijn.

131
Q

Bespreek de microscopische bouw van de penis.

A

De penis bevat de urethra, het corpora spongiosa en het corpora carvernosa. De urethra bevat meerlagig plaveisel epitheel, wat proximaal nog overgangsepitheel was. Rond de urethra liggen de bloedsinussen van het corpus spongiosum met dorsaal die van het corpus cavernosum. Beide sinussen zijn bedekt met endotheel en zijn gescheiden door een zeer dicht bw septum. Bij sommige HD is er nog een os penis te vinden, een driehoekige botstructuur, waarvan de interne ruimtes zijn gevuld met merg. Het bevindt zich dorsaal van de urethra en ventraal van het corpus cavernosu, met aan beide zijden een arterie. De huid van de penis bevat licht verhoornd meerlagig plaveisel epitheel.

132
Q

Wat is het verschil tussen AH en S neuronen in het enterisch zenuwstelsel?

A

Het enterisch zenuwstelsel is opgebouwd uit een extrinsieke en intrinsieke component. De extrinsieke component bevat de primair afferente neuronen waarvan de cellichamen in de vagaal-sensorische en spinale ganglia liggen. De intrinsieke component omvat de neuronen waarvan de cellichamen in de wand van het maag-darmkanaal liggen. Hieronder vallen de binenste(ISP) en buitenste submuceuze plexus(OSP) en de myenterische plexus welke allemaal vallen onder de ganglionaire zenuwnetwerken. Maar het intrinsieke deel omvat ook een aganglionair netwerk met de plexus mucosus, muscularis profundus, entericus extremus en serosus. Het enterisch zenuwstelsel kan geheel onafhankelijk van het centrale zenuwstelel werken. AH neuronen zijn afterhyperpolarization neuronen welke in de ISP snelle excitatory postsynapctic potentials (EPSP) sturen, maar zijn in de OSP veel minder actief. In de ISP zijn dan weer minder S-type neuronen aanwezig dan in de OSP. Door deze verschillen is duidelijk dat de ISP en OSP niet hetzelfde functioneren.

133
Q
  1. Bespreek de ampullae.
A

Dit is onderdeel van het oviduct, wat start met het infundibulum thv van het ovarium, waar de eicel in terecht komt. Het is een trechtervormige structuur dat eindigt in de ampullia, wat het breedste deel is van het oviduct. Hier is het epitheel eenlagig kubissch met cillia. Het epitheel is heel gewonden met veel plooien. Ondanks dat er cillien aanwezig zijn, zorgen zij niet voor de vooruitgang van de eicel, maar juist de spiercontracties in de wand. De lamina mucosa ligt op een lamina propria welke omgeven is door gladde spieren, waarvan vezels tot in de mucosaplooien verlopen. Het oviduct zelf hangt in een mesosalpinx, een vaatrijk peritoneum. Na de ampulla volgt de isthmus.

134
Q

Wat is de tegenhanger van PTH?

A

Calcitonine, wat wordt geproduceerd door de schildklier door C-cellen of parafolliculaire cellen, welke tussen de follikels van de schildklier liggen. Ze zijn vrij groot, hebben een ovale vorm en kleuren flets aan. Calcitonine verlaagt de bloedcalciumspiegel.

135
Q

Bespreek de microscopische bouw van de uterus van een koe.

A

De uterus is bedekt met een laag visceraal peritoneum, het perimetrium. De wand van de uterus bestaat uit zeer veel lagen glad spierweefsel, myometrium. Het epitheel is eenlagig/meerlagig cillindrisch met cillia. De lamina propria bevat de uterusklieren en ligt zeer diep. Afhankelijk van de cyclus, zullen de klieren zeer actief of minder actief zijn. Ze verschrompelen zelfs voor een deel als er geen zwangerschap volgt, waarbij ook het epitheel en lamina propria verdunnen.

136
Q

Welk hormoon beinvloedt de distale tubulus?

A

Aldosteron vanuit de zona glomerulosa van de bijnierschors. Hierdoor wordt Na geresorbeerd.

137
Q

Waar wordt renine geproduceerd?

A

Dit wordt geproduceerd in het extraglomerulair apparaat. Deze is te vinden in de wand van de distale tubulus contortus thv waar dde afferente arteriole het nierkapsel binnendringt. Hier zit het juxtaglomerulair apparaat en hier komen de cellen van de tubulus, de arteriole en het nabijgelegen nierparenchym samen. Het apparaat omvat de macula densa, de epsilon/reninecellen, het extraglomerulair mesangium en de peripolaire cellen. De macula densa bestaat uit gedifferentieerde cellen van de distale tubulus en is te vinden waar de arteriole en de dt elkaar raken. Deze cellen zijn vrij groot. Rond de afferente arteriole is een ring van reninecellen te vinden. Dit zijn gespecialiseerde spiercellen met een gezwollen nucleus en reninegrana in het cytoplasma. Renine wordt vrijgegeven uit de grana als de bloeddruk te laag ligt. De extraglomerulaire mesangiumcellen (lacis cells) en de peripolaire cellen hebben tot nu toe onbekende functies.