Examenvragen Flashcards

1
Q

Kiemlijnmosaïcisme

A

Somatische mutaties die tijdens ontwikkelingsfase optreden kunnen ervoor zorgen dat een individu mozaiek is voor de mutatie en de mutatie enkel draagt in gedeelte van de cellen. Indien een gedeelte of alle geslachtscellen de mutatie dragen maar andere cellen niet kan dit voor verkeerde conclusies zorgen bij genetische tests

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ORI-sequentie

A

Origins of replications. Thv hiervan wordt dubbelstreng gedenatureerd en replicatievorken aangemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

SRY

A

Seks-determining regio on Y. Deze regio is essentiëel voor mannelijke sexuele ontwikkeling. Dit gen codeert voor testis determining factor (TDF). TDF induceert ook expressie van andere genen die noodzakelijk zijn voor sexuele differentiatie. Afwezigheid van SRY zal nooit resulteren in mannelijk exemplaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Orthologen

A

Genen die aan elkaar zijn gerelateerd, zijn ontstaan uit hetzelfde gen in laatste gemeenschappelijke voorouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Polyadenylatie

A

Onderdeel van RNA processing. Aan het 3’ uiteinde van het mRNA wordt een enzymatische knipplaats geïnduceerd om een keten adenine nucleotides in te bouwen. Dit wordt gedaan om export naar cytoplasma te garanderen en degradatie van mRNA te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gebalanceerde translocatie

A

Chromosomale herrangschikking waarbij er geen DNA bijkomt of verdwijnt. Er worden chromosomfragmenten uitgewisseld tussen niet-homologe chromosomen. Weinig klinische verschijnselen, enkel als er breekpunten aanwezig zijn. Gebalanceerde translocatie vormen wel grote risico’s voor nageslacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

RFLP

A

Restrictie fragment lengte polymorfismen. Is een vorm van DNA-polymorfismen. Sequentievariatie die een knipplaats voor restrictie-enzym toevoegt of wegneemt. Analyse gebeurt door knippen van DNA met restrictie-enzym, agarose gelelektroforese, Southern blotting, hybridisatie en autoradiografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Exon shuffling

A

Dupliceren van exonen naar andere genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eugenetica

A

Eind 19e eeuw ontstaan. Maatschappelijk beweging olv Francis Galton. Eerste poging om genetische kennis te gebruiken om menselijk ras te verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Haploïnsufficiëntie

A

Aanwezigheid van 1 intacte copij van gen is onvoldoende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Pseudogenisatie

A

Duplicatie waarbij 1 gen inactief wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Western blotting

A

Dit is een biochemische techniek waarbij specifiek eiwit in mengsel van eiwitten wordt gedetecteerd door middel van antilichamen. De eiwitten in dit mengsel worden vaak eerst gescheiden op basis van grootte door gelelektroforese. Hierna worden ze overgebracht naar een membraan waar ze vervolgens aan hechten. Het antilichaam bind op een bepaald eiwit waardoor deze zichtbaar wordt omdat het antilichaam zichtbaar is gemaakt met fluorescerend spul.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Industrieel melanisme

A

Het evenwicht van 2 vormen is afhankelijk van de omgeving, meer specifiek de vervuiling in een industriële omgeving. Bijvoorbeeld motten: de exemplaren die in een industrieel gebied wonen kleuren donkerder dan de dieren die in een natuurgebied leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Meiotische nondisjunctie

A

Dit veroorzaakt aneuploidiën. Hierbij scheiden de chromosomen niet tijdens de celdeling. Het risico hierop verhoogt bij een hogere leeftijd van de moeder. De nondisjunctie kan tijdens de 1e of 2e meiotische deling gebeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Paralogen

A

Door kleine foutjes in DNA reproductie kan dit leiden tot grotere fouten en duplicatie van hele stukken DNA. Hierdoor kunnen bepaalde genen dubbel voorkomen. Paraloge genen zijn genen die afstammen van een enkel gen in dezelfde soort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zoo blot

A

Soort van Southern blotting dat overeenkomst tussen DNA sequenties van verschillende species laat zien. Wordt gebruikt voor onderzoek naar conservatie van bepaalde sequentie

17
Q

Heteroplasmie

A

Mutant en mitochondriaal DNA komen samen. Komt voor bij mitochondriële overerving

18
Q

Colchicine

A

Stof dat aan delende cellen toe wordt gevoegd om de mitose in de metafase te houden. Dit wordt gebruikt bij karyotypering. De chromosomen in de metafase zijn het meest gecondenseerd.

19
Q

Emulsie PCR

A

1 DNA fragment bindt op electromagnetische korrels (beads). Water in olie emulsie wordt gemaakt met PCR-reagentia en 1 bead per druppel. In zo’n druppel wordt amplificatie van het DNA fragment bewerkstelligd. De emulsie wordt verbroken en de bead (met vele copijen van 1 DNA fragment) wordt verspreidt over gaatjes in plaatje.

20
Q

Genomische bank

A

Het is het overzicht van de totale genomische DNA van een species. Hiervoor worden vectors gebruikt waar DNA in wordt gespoten. Het DNA van het species wordt er uitgehaald en er wordt een restrictie-enzym gebruikt om het in fragmenten te knippen. De fragmenten worden dan in de vector gezet door DNA ligase. Het vector DNA kan dan opgenomen worden door elk organisme, hier gebeurt amplificatie van het DNA. Genomische banken worden gebruikt voor sequencing.

21
Q

OMIM

A

Online mendelian inheritance in man. Dit is een databank waarin alle bekende ziekten zijn opgeslagen waarvan een genetische component bekend is en waar de verwijzingen staan naar de verantwoordelijke genen in het menselijke genoom.

22
Q

Wet van onafhankelijke segregatie

A

Dit is de 2e wet van Mendel. Normaal gesproken heeft zelfbestuiving van F1 generatie 4 verschillende fenotypes (bij dihybride kruisingen) die in verhouding 9:3:3:1 voorkomen. Deze resultaten worden verwacht indien beide kenmerken onafhankelijk van elkaar overerven. Een dihybride kruising kan dus gelijk gesteld worden aan het gelijktijdig uitvoeren van 2 monohybride kruisingen. Allelen beïnvloeden dus niet elkaars overerving.

23
Q

Okazaki-fragmenten

A

Deze worden geplaatst op de 3-5 streng. DNA polymerase kan enkel in de 5-3 richting continu werken. In de 3-5 richting maakt het dus fragmenten van 100-1000 nucleotiden die een enkelstreng vormen nadat ze zijn verbonden door DNA ligasen.

24
Q

Pyrosequencing

A

Hierbij wordt door gebruik te maken van 2 enzymen licht vrijgesteld bij aanwezigheid van pyrofosfaat, dit pyrofosfaat komt vrij bij inbouw van een nucleotide door DNA polymerase

25
Q

OMIA

A

Online mendelian inheritance in animals. Hierin kun je de genen en ziektes die veroorzaakt worden door genetische afwijkingen van verschillende species vinden.

26
Q

Pleiotropie

A

Gen beïnvloed meer dan 1 kenmerk dat niet met elkaar in verband lijken te zijn

27
Q

Intercalaire agens

A

Een chemische stof (mutagene stof) die mutaties in het genoom kunnen veroorzaken. Bijvoorbeeld ethidiumbromide.

28
Q

Heritabiliteit

A

Rol van genetische factoren bij een ziektebeeld

29
Q

Penetrantie

A

Het genetische profiel om het fenotype tot uiting te brengen is aanwezig, maar toch is het fenotype afwezig. Bijvoorbeeld bij bepaalde ziektes waarbij dieren genetisch aangetast zijn, maar geen klinische kenmerken vertonen.

30
Q

Codominantie

A

In een heterozygoot zijn beide allelen even dominant, ze komen daarom beide tot uiting. Bijvoorbeeld AB bloedgroep bij de mens.

31
Q

Plasmide

A

Vector voor bacteriën. Ze zijn extrachromosomaal en hebben circulair en dubbelstrening DNA, komen voor in bacteriën waar ze voor resistentie zorgen tegen antibiotica/zware metalen etc en repliceren autonoom.

32
Q

XIST

A

Gen dat in de XIC-regio (X-inactivation centre) ligt en wordt afgeschreven van het geïnactiveerde chromosoom. Dit gebeurt in combinatie met 2 andere transcripten: XITE en TSIX.

33
Q

Southern Blotting

A

Wordt gebruikt om specifieke DNA sequenties in DNA samples te detecteren. DNA wordt in kleine fragmenten gesplitst door endonucleasen, vervolgens op lengte gescheiden door elektroforese op agarosegel. Er word een membraan op de gel gelegd waardoor het DNA hierop komt te liggen. Membraan wordt verwarmd om binding permanent te maken. Dan wordt het membraan aan het specifieke hybrisidatie DNA sequentie blootgesteld, deze sequentie is gelabeld zodat er met radiografie kan worden gezien welke sequentie bind.

34
Q

Spliceosoom

A

Bestaat uit small nuclear RNAs en aantal eiwitten. Doet de uitsplitsing van intronen. Intronen worden aan begin vaak met GT en eind met AG afgelijnd.

35
Q

Barr-Lichaampje

A

Het geïnactiveerde X-chromosoom wordt cytogenisch zichtbaar als Barr-lichaampje.

36
Q

Neofunctionalisatie

A

Duplicatie waarbij 1 copij een afwijkende functie krijgt

37
Q

Pseudoautosomale regio’s

A

Homologe nucleotidesequenties op het X en Y chromosoom. Worden zo genoemd omdat de genen overerven op een autosomale manier.

38
Q

QTL

A

Quantitative trait loci. Genetische varianten die bijdragen tot een kwantitatief kenmerk dat commercieel belangrijk kan zijn. Worden gelocaliseerd bij nutsdieren.

39
Q

Polysomie

A

Het hebben van extra chromsomen, bijvoorbeeld trisomie 21: Down.