examenvragen Flashcards
laquelle des affirmations suivantes correspond au texte?
welke van de volgende uitspraken komt overeen met de tekst?
qu’est-ce qui est vrai selon le premier alinea?
wat is waar volgens de eerste alinea?
choisissez le(s) mot (s) qui manque (nt) au premier alinea?
kies de woorden die ontbreken in de eerste alinea
qu’est-ce qui rend… une personne bien particuliere selon le texte?
wat maakt…. een heel bijzonder persoon volgens de tekst?
qu’est-ce que nous apprenons sur …au premier alinea?
waar leren we over … in de eerste alinea?
qu’est-ce qui resort du .. alinea?
wat komt er uit .. alinea?
a t-il lieu/ aura lieu
vind het plaats? / zal plaatsvinden
qu’est-ce qu’on lit au… alinea?
wat lees je in de … alinea?
comment cette phrase se rapporte t elle a cette qui precede?
hoe verhoudt deze zin zich tot de bovenstaande?
elle en donne la consequence
geeft de consequentie
elle la contredit
het spreekt tegen
elle la relativise
het verzwakt het
elle l ‘explique
het legt het uit
que montre l’exemple … au .. alinea?
wat blijkt uit het voorbeeld in … alinea?
que lest aurait ete le titre du texte?
wat zou de titel van de tekst zijn geweest?