Examenvocabulaire - zinnen Flashcards
Qu’est-ce que le premier alinéa nous apprend?
Wat leer je in de eerste alinea?
Que peut-on lire au premier alinéa ?
Wat kun je lezen in de eerste alinea?
Comment peut-on résumer le premier alinéa?
Hoe kun je de eerste alinea samenvatten?
Qu’est-ce qui ressort du premier alinéa ?
Wat komt naar voren uit de eerste alinea?
Qu’est-ce qui est décrit au premier alinéa?
Wat wordt er beschreven in de eerste alinea?
Qu’est-ce qui rend le mieux le contenu du premier alinéa ?
Wat geeft het beste de inhoud van de eerste alinea weer?
Quel est l’essentiel du premier alinéa ?
Wat is het belangrijkste uit de eerste alinea?
Que dit l’auteur au premier alinéa ?
Wat zegt de auteur in de eerste alinea?
Dans quel but l’auteur a-t-il écrit cet article?
Met welk doel heeft de schrijver dit artikel geschreven?
À quoi sert ce passage ?
Waartoe dient dit stukje tekst?
À quoi servent ces exemples ?
Waartoe dienen deze voorbeelden?
Que peut-on déduire du premier alinéa ?
Wat kun je afleiden uit de eerste alinea?
Qu’est-ce que l’auteur veut montrer au premier alinéa ?
Wat wil de auteur laten zien met de eerste alinea?
Qu’est-ce que le premier alinéa illustre ?
Wat laat de eerste alinea zien?
Que peut-on conclure du premier alinéa ?
Wat kun je concluderen uit de eerste alinea?
Comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrase qui précède ?
Hoe verhoudt zich deze zin tot de voorgaande?
à + werkwoord
Om te
Qu’est-ce qui est vrai d’après le premier alinéa ?
Wat is waar volgens de eerste alinea?
Quelle affirmation correspond au?
Welke bewering komt overeen met
Que lit-on sur X ?
Wat lees je over X?
Qu’est-ce qui caractérise X d’après le premier alinéa ?
Wat kenmerkt X volgens de eerste alinea?
À laquelle des questions suivantes ne trouve-ton pas de réponse?
Op welke vraag geeft de tekst geen antwoord?
De quel ton l’auteur parle-t-il ?
Op welke toon spreekt de schrijver?
L’auteur nous fait preuve de quel sentiment ?
Welk gevoel laat de schrijver hier blijken?
