examen trim 1 Flashcards

1
Q

functie

A

de taak die iemand uitvoert, de werking van iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanvankelijk

A

eerst, in het begin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

differentiëren

A

onderscheid aanbrengen, verschillend maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

constateren

A

vaststellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

circa

A

ongeveer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

huidig

A

hedendaags, momenteel, tegenwoordig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

methode

A

manier waarop je iets doet, iets aanpakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

inmiddels

A

ondertussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

overbodig

A

niet nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vrijwel

A

bijna, zo goed als

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

overbrengen

A

meedelen, communiceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

omvang

A

een grootte, een afmeting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

systematisch

A

stelselmatig, via een bepaald systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

recent

A

actueel, hedendaags, nieuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hanteren

A

gebruiken, omgaan met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

talloos

A

heel veel

17
Q

verrichten

A

uitvoeren, doen

18
Q

uitvoerig

A

uitgebreid, overvloedig

19
Q

exact

A

nauwkeurig, precies

20
Q

verwerven

A

bemachtigen, verkrijgen