examen trim 1 Flashcards
1
Q
functie
A
de taak die iemand uitvoert, de werking van iets
2
Q
aanvankelijk
A
eerst, in het begin
3
Q
differentiëren
A
onderscheid aanbrengen, verschillend maken
4
Q
constateren
A
vaststellen
5
Q
circa
A
ongeveer
6
Q
huidig
A
hedendaags, momenteel, tegenwoordig
7
Q
methode
A
manier waarop je iets doet, iets aanpakt
8
Q
inmiddels
A
ondertussen
9
Q
overbodig
A
niet nodig
10
Q
vrijwel
A
bijna, zo goed als
11
Q
overbrengen
A
meedelen, communiceren
12
Q
omvang
A
een grootte, een afmeting
13
Q
systematisch
A
stelselmatig, via een bepaald systeem
14
Q
recent
A
actueel, hedendaags, nieuw
15
Q
hanteren
A
gebruiken, omgaan met