examen pasen Flashcards

1
Q

sinus

A

de sinus van een scherpe hoek van een rechthoekige driehoek is gelijk aan de verhouding van de lengte van de overstaande rechthoekszijde van die hoek tot de lengte van de schuine zijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cosinus

A

de cosinus van een scherpe hoek van een rechthoekige driehoek is gelijk aan de verhouding van de lengte van de aanliggende rechthoekszijde van die hoek tot de lengte van de schuine zijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tangens

A

de tangens van een scherpe hoek van een rechthoekige driehoek is gelijk aan de verhouding van de lengte van de overstaande rechthoekszijde van die hoek tot de lengte van de aanliggende rechthoekszijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

grootheid

A

een grootheid is een kenmerk waarvan je de waarde kan bepalen door te meten of te tellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

eenheid

A

een eenheid is de maat waarin je de grootheid meet of telt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

onafhankelijke variabele

A

een onafhankelijke variabele is de variabele waarvoor je de waarde kiest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

afhankelijke variabele

A

de afhankelijke variabele is de variabele waarvan je de waarde berekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

functie

A

een functie is het verband tussen twee variabelen waarbij voor elke waarde van de onafhankelijke variabele hoogstens een waarde voor de afhankelijke variabele bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

reële functie

A

een reële functie is een functie waarbij de waarden van de variabelen reële getallen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

functievoorschrift

A

een functievoorschrift is de formule die het verband tussen variabelen die een functie zijn weergeeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

invoerwaarde

A

de invoerwaarde van een functie is een waarde van de onafhankelijke variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

functiewaarde

A

de functiewaarde van een functie is een waarde van de afhankelijke variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

domein

A

het domein van een functie f is de verzameling van alle invoerwaarden van de functie waarvoor een functiewaarde bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bereik

A

het bereik van een functie f is de verzameling van alle functiewaarden van de functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nulwaarde

A

een nulwaarde is een invoerwaarde met als functiewaarde nul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nulpunt

A

een nulpunt is een gemeenschappelijk punt van de grafiek van de functie met de horizontale as

17
Q

extrema

A

het absoluut maximum van een functie is de grootste functiewaarde die een functie bereikt

het absoluut minimum van een functie is de kleinste functiewaarde die een functie bereikt

18
Q

symmetrie

A

de grafiek van een functie is symmetrisch ten opzichte van een verticale rechte als en slechts als de grafiek door een spiegeling om die verticale rechte op zichzelf word afgebeeld

de grafiek van een functie is (punt)symmetrisch ten opzichte van de oorsprong als en slechts als de grafiek door een puntspiegeling om die oorsprong op zichzelf wordt afgebeeld

19
Q

differentiequotiënt

A

het differentiequotiënt of de gemiddelde verandering van een functie over een interval is de verhouding van de verandering van de functiewaarden ten opzichte van de verandering van de invoerwaarden over dat interval

20
Q

eerstegraadsfunctie

A

een eerstegraadsfunctie is een functie met een voorschrift van de vorm f(x) = ax+b met a = R0 en b = R