examen juni Flashcards

2024

1
Q

transportfunctie bloed

A
  • transport 02, hormonen, voedingsstoffen naar weefsels + cellen
  • afvalstoffen en CO2 afvoeren naar nieren, lever en longen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

homeostase bloed

A

behoud van lichaamstemperatuur, H2O-gehalte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bloedplasma bevat

A

albumine
globuline
fibrinogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

albumine

A

bindt hormonen, vitamines, medicijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

globuline

A

antilichamen betrokken bij afweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

fibrinogeen

A

stollingseiwit, omgezet naar fibrine bij contact met lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hematopoëtische stamcellen =

A

multipotente cellen = cellen die zich omvormen tot verschillende soorten bloedcellen in beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hematopoëse

A

continu aanmaak van verschillende soorten bloedcellen in beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

synoniem + functie rode bloedcellen

A
  • erytrocyten
  • bevat hemoglobine; zorgt voor rode kleur bloed door Fe2+, bindt en transporteert O2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

synoniem + functie witte bloedcellen

A
  • leukocyten
  • afweer tegen ziekteverwekkers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

synoniem + funtie bloedplaatjes

A
  • trombocyten
  • rol in bloedstolling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stolsel

A

bloedplaatjes die blijven plakken in fibrinedraden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

synoniem + funtie slagader

A
  • arterie
  • O2-rijk bleod transporteren naar weefsels en organen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vasocontrictie

A

koud -> slagaders in huid vernauwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vasodilatatie

A

warm -> slagaders in huid zetten uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

synoniem + functie haarvat

A
  • capillair
  • zorgen voor snelle en efficiënte uitwisseling van stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

functie kleine bloedsomloop

A

brengt O2-arm bloed van rechterkamer naar longen via de longslagader en O2-rijk bloed terug via de longader naar de linkerboezem

18
Q

synoniem + functie ader

A
  • vene
  • transporteert O2-arm bloed vanuit organen naar hart (behalve longaders)
19
Q

functie grote bloedsomloop

A

brengt O2-rijk bloed van linkerkamer via aorta naar alle weefsels en organen en O2-arm bloed via holle aders terug in rechterboezem

20
Q

kransslagaders

A

voorzien hartspiercellen van O2 en glucose

20
Q

hartwanden

A
  • endocard -> binnenste laag
  • myocard -> spierlaag
  • pericard -> buitense laag
20
Q

kransaders

A

voeren CO2-rijk bloed af

21
Q

sytole

A

trekt samen

21
Q

septum

A

scheidt linker- en rechterhelft

22
Q

diastole

A

ontspant

23
Q

P-golf

A

leidt tot boezemsystole

23
Q

QRS-complex

A

moment van kamersytole

24
Q

T-golf

A

herstel na samentrekking van de kamers

25
Q

hartminuutvolume

A

hoeveelheid bloed die per minuut door het hart wordt gepompt

26
Q

functie leverpoortader

A

brengt O2-arm bloed van de maag, alvleesklier, darmen en milt naar de lever

27
Q

parasympatsch zenuwstelsel

A

actie in rust

28
Q

sympatisch zenuwstelsel

A

actief bij inspanning of stress

29
Q

functies lymfestelsel

A
  • afvoeren overtollig weefselvocht en afvalstoffen uit cellen
  • verwijderen ziekteverwekkers en afvalstoffen uit lymfe
30
Q

functie weefselvocht

A

uitwisseling van nuttige stoffen en afvalstoffen t.h.v. weefsels

31
Q

humorale immuniteit

A

B-lymfocyten richten zich op indringers in het lichaamsvocht

32
Q

cellulaire immuniteit

A

T-lymfocyten richten zich op indringers in de cellen

33
Q

allergie

A

immuunsysteem reageert overdeven op onschadelijke antigenen

34
Q

anafylactische shock

A

acute ernstige reactie waarbij er een belemering van ademhaling kan ontstaan of verminderde bloedcirculatie met eventueel de dood tot gevolg

35
Q

auto-immuunziekten

A

immuunreactie op eigen gezonde lichaamscellen

36
Q

histocompatibel

A

zoveel mogelijk overeenkomst met antigenen op lichaamscellen van ontvanger

37
Q

hematocrietwaarde

A

deel van het bloed dat wordt ingenomen door rode bloedcellen