Examen Flashcards

1
Q

Welke informatie vraag je bij een anamnese

A

NAW gegevens
Beroep
Sport
Hobby
Klachten
Bijzonderheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een auto anamnese

A

Informatie vanuit de klant zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een hetero anamnese

A

Informatie vanuit de omgeving van de klant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kernbegrippen bij een anamnese

A

Hoofdklacht
Open vragen
Reden bezoek
Visuele problemen
Waarom denkt de klant dat jij kan helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tractus anamnese

A

Na anamnese over de hoofdklacht stel je vragen over een bepaald gebied
Zoals de oculaire gezondheid en de algemene gezondheid (persoonlijk en familiair)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Oculaire gezondheid

A

Gezondheid van de ogen zoals operaties, verwondingen, glaucoom enz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Familiare gezondheid

A

Oogaandoeningen in de familie (erfelijkheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Algemene gezondheid

A

Ziektes als MS, parkinformatie, diabetes, infecties, hoge bloeddruk enz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom bij Anamnese vragen naar medicatie

A

Kan er nu een voorschrift gemaakt worden of eerst overleg met arts nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Macroscopisch onderzoek

A

Onderzoek met het blote oog. Observatie. Uiterlijke kenmerken en gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Pathologie kenmerken

A

Corneadystrofie
Cataract
ARMD
Parkinson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Corneadystrofie

A

Hoornvlies troebelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dystrofie

A

Erfelijke vorm van degeneratie, dus achteruitgang van weefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Neovascularisatie

A

Vorming van nieuwe bloedvaten
Bij stofwisselingsproblemen aan de cornea. Gebeurt niet bij dystrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Epitheel dystrofien (Mama Mag Geen Suiker)

A

Map dot fingerprint
Meerman
Granulaire
Stromale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Stromale dystrofie is te herkennen aan…

A

Melkwitte neerslag in het stroma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kenmerken Meesmann dystrofie

A

Opvallende kleine blaasachtige , ronde ovale gespikkelde troebelingen in het centrale cornea epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Endothele dystrofie zijn herkenbaar aan

A

Guttata. Dat zijn kleine wrat achtige zwellingen tussen het endotheel en membraan van Descemet. Dystrofie van Fuchs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Cataract

A

Troebelingen in de ooglens
Staar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Soorten cataract

A

Congenitale
Seniel
Matuur
Traumatisch
Overige invloeden als straling, diabetis en medicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Congenitale cataract

A

Aangeboren
Als gevolg van een virus bij de moeder in de eerste 6 weken van de conceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Seniele cataract

A

Ouderdoms cataract.
Mogelijk erfelijk
Waarschijnlijk zonlicht, infrarood en voeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

3 soorten seniele cataract

A

Nuclearis of kern, vertroebeling kern, verhard.
Corticalis of schors
Subcapsularis of kapsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Matuur cataract

A

Volledig troebele lens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Traumatisch cataract

A

Plotseling
Chemische reactie
Stomp trauma
Klap op het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Operatieve therapie bij cataract

A

Kleine ingreep, snel resultaat, door kunstlens (pseudofakie).
Eventuele nastaar weglaseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Refractor na staar operatie

A

Leesafstand bepalen en omzetten in Dpt.
100:leesafstand in cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

ARMD age related macular degeneration

A

Leeftijdsgebonden beschadiging aan de macula. Geleidelijk, vooral boven 55

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Oorzaken Droge LMD (leeftijdsgebonden macula degeneratie)

A

Ophoping van afvalstoffen onder het netvlies en veranderingen pigment blad. Functie van het netvlies gaat verloren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Natte LMD (leeftijdsgebonden macula degeneratie)

A

Vorming nieuwe bloedvaten onder of in de macula door overproductie VEGF
Bloedvaten zijn slecht en zorgen voor lekkage van vocht of bloed in netvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Klachten door ARMD 2.3.2

A

Droog: wazig zicht, doffe vlek, minder details, matte kleuren, vervorming

Nat: rechte lijnen worden kronkel, gezichten vervormd, plotseling verslecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Diagnose ARMD

A

Door oogarts
Visus meting
Amslerkaart
Spleetlamp onderzoek
Fundus onderzoek
OCT
FAG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Parkinson

A

Is een progressieve neurologische aandoening
Tekort dopamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Dopamine

A

Speelt een rol bij gecoördineerd uitvoeren van snelle en langzame oogbewegingen. Dopamine bevindt zich in de zenuwcellen vN het netvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Oogklachten bij Parkinson

A

Ooglid kramp
Ontsteking Ooglid randen
Droge ogen
Dubbel zien
Afwijkingen in kleur en contrast
Nystagmus
Convergentie insufficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

5 kwaliteit niveaus van zien (MASFS)

A

Monoculair
Alternerend
Simultaan
Fusioneel
Stereo scopisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Monoculair zien

A

Er wordt 1 oog gebruikt om te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Alternerend zien

A

Beide ogen hebben goed zicht, maar er is geen fusie tussen beide nervliesbeelden. Ogen kunnen niet tegelijk waarnemen. Om de beurt zien
De een ver de ander dichtbij.
3D brillen werken niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Simultaan zien

A

Beide ogen zien tegelijk, maar wel dubbel beeld. Geen fusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Fusioneel zien

A

Beide ogen zien tegelijk en de beelden worden samengesmolten (fusie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Stereo scopisch zien

A

Betekent diepte zien omdat de assen samenkomen op het punt waar gekeken wordt.
Stereopsis is alleen binoculair mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

6 oogspieren

A

MRL musculus rectus lateralus
MRM m rectus medialis
MRS m rectus superior
MRI m rectus inferior
MOS m obliquus superior
MOI m obliquus inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

MRL musculus rectus lateralis

A

Buitenste rechte oogspier
aBductie, draaiing temporaal, naar buiten (slaap)

Door N VI nervus aBducens (oog naar buiten zenuw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

MRM musculus rectus medialis

A

Binnenste rechte oogspier
Adjectief, draaiing nasaal (adductie)

N III nerveus oculomotorius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

MRS musculus rectus superior

A

Bovenste rechte oogspier
Draaiing naar boven en naar binnen en nasaal (adductie)

N III nervus oculomotorius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

MRI musculus rectus inferior

A

Onderste rechte oogspier
Draaiing naar beneden, naar buiten, nasaal (adductie)

N III nervus occulomotorius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

MOS musculus obliquus superior

A

Bovenste schuine oogspier
Draaiing naar beneden, naar binnen, temporaal (abductie)

N IV nervus trochlearis, katrol zenuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

MOI musculus obliquus inferior

A

Onderste schuine oogspier
Draaiing naar boven, naar buiten en temporaal (abductie)

N III nervus oculomotorius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Ducties

A

Een beweging aan 1 oog
abductie- naar buiten
Adductie - naar binnen
Supraductie - elevatie, boven
Infraductie - depressie, omlaag
Excycloductie - extorsie, rollen boven buiten
Inclycloductie - intorsie, rollen boven binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

3 soorten oogbewegingen

A

Vergentie
Ducties
Versies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Vergentie

A

Convergentie
Divergentie
Sursumvergentie
Deotsumvergentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Convergentie

A

Beide ogen tegelijk naar binnen gericht

53
Q

Divergentie

A

Beide ogen tegelijk naar buiten gericht

54
Q

Sursumvergentie

A

Rechts omhoog
Links omlaag

55
Q

Deorsumvergentie

A

Links omhoog
Rechts omlaag

56
Q

Versies

A

Dextroversie
Leavoversie
Supraversie
Infraversie

57
Q

Dextroversie

A

Beide ogen naar rechts

58
Q

Leavoversie

A

Beide ogen naar links

59
Q

Supraversie

A

Beide ogen naar boven

60
Q

Infraversie

A

Beide ogen naar beneden

61
Q

Incomitant strabisme

A

Scheelzien

62
Q

Diplopie

A

Dubbelbeelden

63
Q

M rectus temporalis

A

Primaire werking abductie

64
Q

M rectus nasalis/medialis

A

Primaire werking adductie

65
Q

M rectus superior

A

Primair elevatie
Secundair incycloductie, schuin beneden
Tertiair adductie

66
Q

M rectus inferior

A

Primair depressie
Secundair exclycloductie (schuin omhoog)
Tertiair adductie

67
Q

M obliquus superior

A

Primair incycloductie, schuin beneden
Secundair depressie
Tertiair abductie

68
Q

M obliquus inferior

A

Primair exclycloductie,schuin omhoog
Secundair elevatie
Tertiair abductie

69
Q

Paralyse

A

Er is sprake van paralyse wanneer de bewuste spier helemaal niet meer werkt

70
Q

Parese

A

Er is sprake van parese wanneer de bewuste spier nog enigszins kan bewegen.

71
Q

N oculomotorius N III paralyse

A

Alle oogspieren zijn aangedaan behalve de IV en VI
Een ptosis
Inwendige spieren vaak aangedaan
Geen accomodatie
Geen pupil reactie

72
Q

N trochlearis N IV paralyse

A

M obliquus superior is aangedaan
Beperking kijken nasaal naar beneden
Primaire richting blik eso en hypotroop

73
Q

N abducens N VI paralyse

A

Musculus rectus lateralis is aangedaan
Beperking kijken temporale richting
Primaire blikrichting staat oog esotroop

74
Q

Torticollis ocularis

A

Aangepaste hoofd houding die de werking van de aangedane oogspier compenseert

Hoofd gedraaid, geknikt of gekanteld richting aangedane spier.

Bv: Bij dubbelzijdige nervus IV paralyse hoofd naar beneden geknikt

75
Q

Accommodatie Amplitude

A

Dat is de maximale hoeveelheid accommodatie welke het accommodatie systeem van het oog kan opbrengen

76
Q

Nabij trias

A

De dichtbij drie eenheid bestaat uit:
Accommodatie
Convergentie
Miosis (pupilvernauwing)

77
Q

Accomodatie insufficiëntie

A

Kenmerk is wazig zien voor nabij.
Klachten nemen toe na langdurig nabij werk
Tussen leeftijd 10-30 jaar

78
Q

Presbyopie

A

Accommodatie insufficiëntie na 40e levensjaar

79
Q

Naar point of convergentie NPC

A

Is kleiner dan 10 cm tot aan de neus

80
Q

Orthofoor

A

Beide ogen staan recht

81
Q

Convergentie insufficiëntie

A

Beide ogen werken niet goed samen bij het dichtbij kijken
Ogen draaien niet naar elkaar toe bij een pen voor de ogen.
1 oog draait weg.
Komt t meest voor bij kinderen

82
Q

Risico op convergentie insufficiëntie

A

Bovenmatige inspanning bij dichtbij kijken
Familiegeschiedenis
Ziekte van Parkinson
Auto immuun ziekte
Kinderen met CI kunnen leerproblemen hebben

83
Q

Motorische fusie

A

Het proces dat de ogen naar bicentrale fixatie stuurt.

Ontstaat doordat de hersenen de oogspieren activeren om de gezichts assen tot parallelstand te krijgen

84
Q

Sensorische fusie

A

Laat kleine verschillen in de afbeelding op beide netvliezen wegvallen.
Door tijdelijk verschuiven van correspondentie

SF is gevolg van Motorische fusie
SF wordt veroorzaakt door de hersenen.

85
Q

Fixatiedisparatie (FD)

A

Bij FD wordt het fixatiepunt niet op de foveola, maar ernaast geprojecteerd.

Hierbij wordt een deviatie (afwijking) niet volledig gecorrigeerd door motorische fusie maar door sensorische fusie.
Door het verschuiven van de netvliescorrespondentie ontstaat er toch een enkelbeeld

86
Q

3 soorten fixatie disparatie

A

Dynamische, wisselende deviatie
Statische, vaste deviatie
Transitorische, alleen voor nabij

87
Q

Klachten bij fixatie disparatie

A

Hoofdpijn, toenemend in de loop van de dag

Vermoeidheid vd ogen, toenemend in de loop van de dag, onrustig beeld, moeite met focussen

Te corrigeren met prisma lenzen en/of visuele training

88
Q

Strabisme

A

Scheelzien

89
Q

Strabisme orthostand

A

Dit is de stand die de ogen moeten aannemen voor een binoculair enkelbeeld.

90
Q

Hoe bereik je de orthostand

A

Nodig:
TC toxische convergentie
PC psychologische c
AC accommodatieve c
FC fusionele c

91
Q

Vergentie ruststand

A

Ook wel Foriestand

Als alleen de tonische proximale en accommodatieve convergentie werken.

92
Q

Orthoforie

A

Als de gezichtsassen van beide ogen zonder motorische fusie gericht zijn op het fixatie punt.

Meest ideale situatie
Er is sprake van spierbalans

93
Q

2 vormen van strabisme

A

Heterotropie en heteroforie

94
Q

Heterotropieen

A

Exotropie XT
Esotropie ET
Hypertropie HyperT OS
Hypotropie HypoT OS
Cyclotropie

95
Q

Cyclotropie

A

Een vorm van scheelzien.
Het kan voorkomen dat beide ogen recht staan, maar toch een verdraaiing hebben om de visuele as. Dit noemen we torsie

96
Q

Klachten Cyclotropie

A

Schuine beelden
Dubbelbeelden
Kantelen van het hoofd (nek en schouderklachten)

97
Q

Tropie comitant

A

Constant bij elke blikrichting aanwezig

98
Q

Tropie incomitant

A

Tropie is Wisselend aanwezig, gerelateerd aan
Accomodatie
Tijdpatroon
Afstand

99
Q

Heteroforieen

A

Een niet zichtbaar of latent strabisme.
Fusie compenseert de afwijking tussen beide gezichtsassen

100
Q

Soorten heteroforieen

A

Exoforie XF
Esoforie EF
Hyperforie R HyperF OD
Hypoforie L HypoF OS
Hypoforie R HypoF OD
Hyperforie L HyperF OS
Cycloforie

101
Q

Oogstand bij Heteroforieen

A

Exoforie - naar buiten
Esoforie - naar binnen
Hyperforie - naar boven
Hypoforie - naar beneden
Cycloforie - verdraaid

102
Q

Testen voor nabij forieen

A

Afdektest nabij
Maddox voor nabij
Maddox-Wing test
Stereotesten voor nabij

103
Q

Prisma notities bij strabisme

A

Ortho (rondje met een plus erin)
Exo X
Eso E
Hyperforie HYP alleen hoogstaande oog noteren
Hypotropie HYPO alleen laagstaande pog noteren

104
Q

Diverse notaties apart leren

A

Zie pagina 48

105
Q

Pupilreactie beoordelen op 3 manieren

A

Direct
Consensueel / indirect
Nabijreflex

106
Q

Mydriasis

A

Pupil verwijding

107
Q

Aniscorie

A

Pupil grootte verschil

108
Q

Wat is het belang van een pupil reactie test?

A

Wordt gebruikt om de werking van bepaalde hersenzenuwen te controleren.
Nervus opticus of nervus oculomotorius

109
Q

Afwijking nervus opticus

A

Bij belichting van aangedane oog zal aan geen van beide kanten een pupil reflectie optreden.
Bij belichting van het andere oog zal wel vernauwing optreden bij beide ogen

110
Q

Afwijking nervus oculomotorius

A

Bij belichting van het aangedane oog zal de pupil aan die kant niet vernauwen, en de ander pupil wel.
De pupil van het aangedane oog zal ook niet vernauwen bij belichting van het andere oog

111
Q

Brucknertest (pupil reflectie beelden)

A

Hiermee kan op zeer jonge leeftijd al een ametropie of andere afwijking worden vastgesteld

112
Q

Hoe werkt de Brucknerstest?

A

Zie paragraaf 7.2
Geen bijzonderheden is helderrood glimmende reflex pp beide netvliezen

113
Q

Refractie balans

A

Zie paragraaf 7.3

114
Q

2 soorten refractie balanstesten

A

Met en zonder fusiedwang

115
Q

Binoculair rood-groen test

A

Hiermee is de refractiebalans vast te stellen of een onbalans te verhelpen

116
Q

Soorten binoculaire rood is groen testen

A

Balans test van Osterberg, met of zonder fusie
Duochrome balanstotaal, met fusie

117
Q

Werkwijze Rood groen test

A

Zie pagina 53

118
Q

Humphriss test

A

Zie 7.3.2 voor uitleg en werkwijze

119
Q

7.4 Testen voor Binoculaire functie

A

Worth four doth test
Stereo test voor nabij

120
Q

7.5 Testen voor bepaling oogstand

A

Corbeareflex test (hirschberg)
Cover test
Schoner test
Maddox test
Maddox wing test

121
Q

8.1 Prisma testen

A

Kruistest
Wijzer/ dubbele wijzer test
Hakentest verticaal en horizontaal
Stereopsistest

122
Q

9.1 Beschrijving visuele baan

A

Licht->via ooglens->door glasvocht->op netvlies (retina).
Kegeltjes en stadjes vangen lichtstralen op.
Lichtenergie ->elektrische energie ->zenuwvezels-> blinde vlek(papil).
Papil-nervus opticus-hersenen.
Hier kruisen de zenuwen elkaar op het kruispunt (chiasma opticum) -> ontspringen in li en re hersenhelft-> naar achterste deel vd hersenen (tractus opticus) -> zenuwknopen (corpus geniculatum laterale-> via radiato optica in ziencentra van de hersenen.

123
Q

Route zien van voor (ogen) naar achteren (NChTCoT)
Tekening blz 79

A

Nervus opticus
Chiasma
Tractus ioticus
Corpus geniculum
Tractus geniculorticalis

124
Q

9 Soorten gezichtsuitval

A

Amouris, adoptie, kwadrant
Relatief en absoluut scotoom
Hemianopsie
Glaucomateuze uitval

125
Q

Bereik gezichtsveld

A

Bij een gezond oog strekt het gezichtsveld zich uit van 100(graden) temporaal tot 60 nasaal en van 60* nasaal tot 75* beneden

126
Q

10.1 Gezichtsveld testen

A

Amslertest
Gezichtsveld onderzoek
Confrontatie test volgens donders
Perimetrie: goldman en humphreys

127
Q

11 formules

A

Zie bladzijde 93, laatste blz

128
Q

Binoculaire testen

A

Pupilreactie
Pupilreflexbeelden (Brucknertest)
Refractie balans
Binoculaire functie
Bepaling oogstand