examen Flashcards

1
Q

Hoe kunnen we de omvang van de overheid meten?

A

1) Overheidsuitgave in percentage van het BBP

2) % van ambtenaren tegenover de werkende bevolking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg uit: Efficiëntie, Effectiviteit & Doelbereiking

A

1) Efficiëntie = doelmatigheid = goedkoopste manier
2) Effectiviteit = Doeltreffendheid = Mate waarin het beleid meehelpt in het realiseren van het doel.
3) Doelbereiking = Is het doel bereikt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de doelstellingen van het economisch beleid?

A
  • Bevredigend % van economische groei
  • Optimale benutting van de Productiefactoren
  • Stabiel Prijsniveau
  • Evenwicht op de betalingsbalans
  • Bevredigende samenstelling van de nationale productie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg uit: Oswald hypothese

A

Landen met een hoog percentage huiseigenaars hebben vaak ook een hoge werkloosheidsgraad!
(als je een huis hebt ben je minder geneigd te verhuizen als je in uw regio geen werk vind)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg uit: Beleidsinstrumentenmix

A

1) Tijdelijke beleidsinstrumentenmix = De evolutie in de gekozen instrumenten in een beleidsdomein. Het beschrijft hoe de samenstelling of de combinatie van instrumenten is veranderd doorheen de tijd in een beleidsdomein.
2) Horizontale beleidsinstrumentenmix = Welke instrumenten voor welke bepaalde doelgroep inzetten?
3) Verticale beleidsinstrumentenmix = Op wie zet ik allemaal in?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg uit: Economisch beleid tot structureel beleid

A

Flexibeler en efficiënter maken van de economie (vb. Versoepelen van e-commerce, verlagen toetredingsdempels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen de Publieke en formele agenda?

A

1) Publieke agenda (=systemic agenda) = ALle problemen die het publiek opgelost wil zien (agenda voor discussie)
2) Formele agenda (=Institutionele agenda) = Wat de overheid opgelost wil zien (agenda voor actie/alle beleidsproblemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit: Kloofmodel

A

Kenmerken van Probleem. Des te groter de kloof tussen de situatie en de gewenste situatie, des te meer kans op beleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg uit: Barrièremodel

A

Het is niet mogelijk om alle problemen aandacht te geven. Des te minder barrières moeten worden overwonnen, des te meer kans op beleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg uit: Model van rationele allocatie

A

Een probleem zal pas aandacht krijgen als het probleem aanzien wordt als een verantwoordelijkheid van de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg uit: Het relatieve aandachtsmodel

A

De middelen van de overheid zijn schaars. hierdoor is het niet mogelijk om alle problemen op te lossen. De aandacht zal beperkt worden tot een doel van het probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg uit: Het stromenmodel

A

Toeval. Een probleem zal op de agenda komen wanner er 3 onafhankelijke stromen samenkomen;

  • Beleidsstroom
  • Politieke stroom
  • Agenda stroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg uit: Theorie van de electorale conjunctuurcyclus

A
  • Gevoerd beleid is afhankelijk van de verkiezingen
  • maximale populariteit nastreven
  • myopisch gedrag = Kiezers kijken enkel naar de meest recente voorbeelden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg uit: Theorie van de ideologische conjunctuurcyclus

A

Gevoerde beleid is afhankelijk van de ideologie van de regering ( links of rechts)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg uit: De werking van het theorema van de mediaankiezer

A

Het kiezerspubliek valt grafisch voor te stellen aan de hand van een gauscurve. Waarvan de meeste kiezers zich in het centrum bevinden. Met een kleiner aantal stemmers extreem links en rechts. Daarom gaan linkse en rechtse partijen hun ideologie aanpassen aan het centrum, Waar zich het meeste kiezers bevinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kan je verklaren dat coalitiepartijen het moeilijker hebben om overheidstekorten weg te werken.

A
  • uiteenlopend kiezerspubliek
  • Vetomogelijkheid
  • Kortere regeringsduur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leg uit: Anticyclisch budgettairbeleid

A

=Stabilisatiebeleid
= Soms gaat het goed en soms gaat het slecht met de economie. Door budgettair beleid ga je tegen deze cyclus ingaan en deze afremmen/afzwakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Leg uit: Wet van Wagner

A

Overheidsactiviteiten gaan “automatisch uitdeinen”. Bestaande overheidstaken worden grondiger en met meer middelen aangepakt (Taakverdieping)
Terwijl steeds meer nieuwe initiatieven tot stand komen (Taakverruiming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Leg uit: Verband tussen Belastingvoet en economische groei in combinatie met de Laffer curve

A

De economische groei zal toenemen naarmate de belastingsvoet toeneemt. Tot op een zeker punt en daarna zal de economische groei afnemen. en zullen ook de belastingsinkomsten afnemen aangezien er meer aan zwartwerk zal gedaan worden

20
Q

Geef 2 voordelen en 2 nadelen van de EMU

A

+ Verlaging transactiekosten
+ Wegvallen van het wisselkoersrisico
- Verlies monetaire soevereiniteit
- Verlies wisselkoers instrument

21
Q

Maak een analyse van de overheidsschuld van een land (8 kenmerken)

A

1) Nominaal Vs. BBP
2) Totale overheidsschuld Vs. Rijksschuld
3) Buitenlandse Vs. Binnenlandse Schuld
4) Schulden in € of in vreemde deviezen
5) Spreiding looptijd
6) Vaste of vlottende rentevoet
7) Bruto of netto overheidsschuld
8) Voorwaardelijke en impliciete verplichtingen

22
Q

Hoe kan je op basis van de formule van de dynamiek van de overheidsschuld verklaren dat in een land met een primair tekort de schuldratio toch daalt?

A
  • Wat je als overheid kan doen om de schuldgraad te laten zakken:
    1) Beïnvloeden van het primaire saldo (%bbp)
    2) Beïnvloeden van de impliciete rente (zo laag mogelijk)
    3) Beïnvloeden van de groei van de economie
23
Q

Leg uit: Schuldenrem of schuldennorm

A

Een schuldenrem of schuldennorm is een wet waarin wordt bepaald hoeveel bijkomende schuld een overheid mag begaan.
+ Begrotingsdiscipline
+ Verhoogt transparantie
- Wet kan worden aangepast
- norm wordt niet opgelegd door internationale organen

24
Q

Hoe kan je verklaren dat er bijna nooit wordt overgegaan naar het kwijtschelden van schuld

A
  • Scheppen van precedent
  • Onrechtmatige beloning
  • Moedwillige misleiding
  • Vrijbuiters probleem (Laffer marktwaarde curve)
25
Q

Wat is het verschil in doelstellingen tussen de Europese en Amerikaanse centrale bank?

A
  • De FED streeft naar prijsstabiliteit en maximale tewerkstelling
  • De ECB streeft naar maximale tewerkstelling
  • FED = inflatiedoelstelling van 2%
  • ECB = inflatiedoelstelling van minder dan maar dicht bij 2% ( willen ze veranderen naar gewoon 2%)
26
Q

Wie zijn de voorzitters van de ECB en FED

A

ECB: Christine Lagarde
FED: Jerome Powell

27
Q

Wat is de huidige basisrente in Europa en Amerika?

A
EU= 0%
US= 0-0,25%
28
Q

Regel van Taylor

A

Basisrente centrale bank =
Evenwichtsrente(0,05%) + Huidige inflatie(1,25%) + Coëfficiënt * (huidige inflatie - inflatie doelstelling) + coëfficiënt * (huidige groei - trendmatige groei BBP)

29
Q

Bespreek kort via welke transmissiemechanisme centrale banken een invloed kunnen uitoefenen

A
  • Traditionele intresteffecten
  • Via prijzen van andere activa (goedkoper maken van geld -> bevolking voelt zich rijker -> gaan meer uitgeven)
  • Via kredieten (R = r * DD)
30
Q

Wat is het verschil tussen politieke onafhankelijkheid en economische onafhankelijkheid van de centrale bank?

A
  • Politieke onafhankelijkheid: De centrale bank kan zelf doelstellingen bepalen
  • Economische onafhankelijkheid: De centrale bank kan zelf beslissen welke beleidsinstrumenten deze inzet
31
Q

Wat zijn de nadelen van een te expansief beleid van centrale banken?

A
  • Weinig opbrengsten voor spaarders
  • Nadelig voor pensioen fondsen en levensverzekeraars
  • Bellegers nemen (te) veel risico -> zeepbelvorming
32
Q

geef het model van de 4 seizoenen

A
  • Zomer, rente -, BBP+
  • Herfst, rente+, BBP+
  • Winter, rente+, BBP-
  • Lente, rente-, BBP-
  • Zomer, Aandelen++, Obligaties+, Cash=
  • Herfst, Aandelen+, Obligaties-, Cash+
  • Winter, Aandelen–, Obligaties-, Cash+
  • Lente, Aandelen+, Obligaties++, Cash+
33
Q

Leg uit: Wet van Okun

A
  • Het is niet zo dat wanneer de economie groeit met 3%, de tewerkstelling toeneemt met 3% en de werkloosheidsgraad van deze economie afneemt met 3%.
  • Werkelijk verband kan weergegeven worden door de wet van Okun
  • Wil de werkloosheidsgraad afnemen , is er een outputgroei nodig van ten minste de som van:
    1) de groei in beroepsbevolking
    2) de groei in arbeidsproductiviteit
34
Q

Leg uit: Spanningsgraad

A

= een indicator die men gebruikt om de arbeidsmarkt in kaart te brengen
= aantal werkzoekende er vacature

35
Q

Leg uit: Datalag

A

Tijd nodig om data te verzamelen

36
Q

Leg uit: Recognition lag

A

Tijd die nodig is om een probleem vast te stellen en te herkennen

37
Q

Leg uit: Legislative lag

A

Tijd die nodig is om wetgeving te stemmen

38
Q

Leg uit: Implementation lag

A

Tijd die nodig is om beleid te implementeren

39
Q

Leg uit: Effectiviteitsgraad

A

Tijd die nodig is om impact te hebben

40
Q

Geef 2 nadelen van deflatie en hoge inflatie

A
  • Deflatie:
    1) Uitstellen van Consumptie
    2) Toenamen van de schulden in reële termen
  • Hoge inflatie:
    1) Verlies van concurrentie kracht
    2) Vermijdbare transactiekosten
41
Q

Bespreek kort de automatische loonindexering van België

A

In België zijn de lonen gekoppeld aan de gezondheidsindex

42
Q

Hoe kan je verklaren dat ondanks een expansief monetair beleid de inflatie in Europa toch laag blijft?

A

1) Loonvorming reageert o lage inflatie uit recent verleden
2) Het stijgende aandeel van flexibele arbeidscontracten
3) Het is een “timing”probleem
4) Extra geld lekt weg naar beleggingen
5) Globalisering

43
Q

Leg kort NAIRU uit

A

= Non-Accelerating Inflation Rate of Unemployment

= de werkloosheidsgraad die nodig is om de inflatie constant te houden

44
Q

Welke vormen van recessie kan je onderscheiden?

A

V-vorm: Korte neergang krachtig herstel
U-vorm: minder krachtige inzinking en moeizaam herstel
L-vorm: Lange economische malaise
J-vorm: Matige inzinking, krachtige herleving
W-vorm: Double dip recession

45
Q

Wat is het verschil tussen kwalitatieve en kwantitatieve conjunctuur indicatoren?

A
  • Kwalitatief: Gaan de opinie van de verbruikers en producenten na (->bv. m.b.v. enquêtes)
  • kwantitatief: geven de data en de omvang van het fenomeen weer
46
Q

Wat is het verschil tussen leading, lagging en coïncident indicatoren?

A
  • Leading: Economische indicatoren die VOOROP lopen op de algemene conjunctuur beweging
  • Lagging: Economische indicatoren die ACHTER lopen op de algemene conjunctuur beweging
  • Coïncident: Economische indicatoren die GELIJK lopen op de algemene conjunctuur beweging
47
Q

Geef 3 kritieken op het systeem van inverse rentecurve

A
  • Vals recessie alarm
  • Moet ten minste 3 maanden invers blijven
  • Kunstmatig laag door massale aankoop van obligaties