Examen 1 Flashcards
2 onderwijsvisies
- Sociaal constructivisme
- Ervaringsgericht onderwijs
Sleutelelementen Uitdagende leeromgeving
Rol van de leraar
Leerinhouden
Leerporocessen
Evaluatie
Media
Didactische werkvormen
Hoe de betrokkenheid van kinderen verhogen?
- Goed voorbereide omgeving (rijk milieu)
- Ruimte voor initiatieven v. kinderen (vrij initiatief)
- Aandachtig zijn voor kinderen en inlevend in gesprek gaan (ervaringsgericht dialoog)
Hoe kinderen een actieve rol laten spelen?
- Verwerken v. informatie
- Verwerven v. kennis, vaardigheden en attitudes
- Mee verantwoordelijk voor de manier waarop kennis verwerkt ŵ
- Doel zelf meebepalen
- Aansluiten op begrippen die ze al kennen
Actief en constructief leren
= een van de didactische handvaten
- Leerlingen ontwikkelen zich vooral als ze zelf bezig zijn met de vragen en uitdagingen die hen bezighouden
o Hoe werkt zoiets? Hoe komt dat? Hoe kan dat?….
o Actief naar een oplossing zoeken: probleemstellende methodes
Inhoud beter begrijpen, toepassen en integreren
o Zoveel mogelijk zintuigen: kans op onthouden = groter
Integratie
- Leerling treedt een leersituatie niet blanco tegemoet
o Kennis die ze bezitten heeft een invloed op de manier waarop ze denken
o Zelf hun kennis ombouwen en omstructureren en brengen zelf ervaringen mee om een kennisinhoud te verwerken
Nieuwe kennis laten aansluiten op reeds aanwezige kennis als betekenisvol ervaren en niet als losstaand element op zich
Hoe meer verbanden we leggen tussen de reeds verworven kennis en nieuwe leerinhouden, hoe gemakkelijker we het nieuwe zullen onthouden en weer oproepen
Nieuwe kennis integreren in een cognitief systeem (= structuur v.d. reeds aanwezige kennis)
- Beschikt over een aantal ankerbegrippen dat als kapstok dient om nieuwe elementen een plaats te geven
Cognitief systeem
Nieuwe kennis integreren in een cognitief systeem (= structuur v.d. reeds aanwezige kennis
Hoe integratie bekomen?
o Aansluiten op de voorkennis v. leerlingen voor een leerdomein
o Aanknopingspunten zoeken met andere vakken, buitenschoolse ervaringen,…
Organiseer leerinhouden rond thema’s, belangstellingspunten of projecten
- Gebruik maken v. deze gegevens om nieuwe leerinhouden aan te brengen of toe te passen: zo ervaren leerlingen dat ze een ruimere greep krijgen op de voor hen moeilijk ontwarbare wereld
Integratie bevorderen
o Opfrissen v. vorige lessen
o Samenvattende overzichten maken
o Verbanden leggen
o Situeren in een context
o Gevarieerde situaties gebruiken
Concreet- aanschouwelijk werken
- Leerinhouden zo concreet mogelijk voorstellen en door de leerlingen zintuigelijk laten waarnemen (zien, horen, smaken, ruiken, voelen)
Uiteindelijk ga je verinnerlijken
Aanschouwelijkheidsprincipe
Te maken met de 3 denkniveaus (Concreet-aanschouwelijk, Schematisch en abstract)
Individualiseren
- Individualiseren = zoveel mogelijk rekening houden met de eigenheid v. elk kind
o Kinderen verschillen v. elkaar op tal v. eigenschappen die belangrijk kunnen zijn voor het onderwijzen en leren
Leertempo
Soort geheugen
Intelligentie/begaafdheid (de capaciteit om doelgericht in te spelen op nieuwe situaties)
Voorkennis
Positieve en negatieve faalangst
Leer- en prestatiemotivatie
Leerstijl (manieren om aangeboden informatie te verwerven)
Concentratie
Interesse
o = een didactisch principe waarbij de leraar ernaar streeft om aan elke leerling vormingskansen te beiden waardoor het kind zich maximaal kan ontwikkelen Elke leerling de beste kansen geven
Differentiëren
- Differentiëren = concrete maatregelen die in de lespraktijk genomen ŵ om recht te doen aan de eigenheid v.d. leerlingen aanbod aanpassen aan de noden en mogelijkheden v.d. kinderen
o Kinderen kunnen tot optimale zelfrealisatie komen
o Leerkracht gaat positief en planmatige om met de verschillen tussen leerlingen met het oog op het grootste leerrendement voor elk kind
Differentiëren versus individualiseren
D = concrete maatregel in de lespraktijk: aanpassen aan de noden van de kinderen (bv.extra instructie of extra verdieping)
I: rekening houden met de eigenheid van het kind (bv. kind met ASS deel van groepswerk alleen maken en daarna wel samen met de groep bespreken)
Leerlinginitiatief
- Mate waarin kinderen een eigen inbreng hebben in de activiteiten, mee kunnen bepalen waarover gehandeld ŵ, een persoonlijke touch kunnen geven
o Betrokkenheid ŵ groter wanneer ze bezig zijn met dingen waar ze zelf belangstelling voor hebben, die ze zelf mogen kiezen ↔ Motivatie en betrokkenheid daalt: alleen uitvoeren wat iemand zegt
Doelgericht leren
- Leerlingen leren vlotter als ze zicht hebben op het doel v.d. activiteit + zich kunnen vinden in die doelstelling
o Belang v. zinvol kaderen
Effectief en zinvol leren ŵ sterk bevorderd door gericht te werken naar een bepaald doel
o Leerlingen geven steeds een betekenis aan de taken die ze v.d. leraar krijgen
Eenzelfde taak ŵ door de leerlingen verschillend beoordeeld
o Leerlingen streven verschillende doelen na; de doelgerichtheid is anders
Taakgericht versus prestatiegericht
▫ Taakgerichtheid: ziet taak als een leerdoel
▫ Prestatiegerichtheid: ziet taak eerder als een situatie waarin hij moet presteren
Zowel leer- als prestatiedoelen = belangrijk beiden aanmoedigen
Interactief leren
- Interactie met het materiaal in de omgeving = heel belangrijk
o Omgeving kan het kind uitlokken tot actief exploreren
o Vygotsky: Denken stimuleren MR ook rekening houden met wat het kind allemaal kan (zone v. actuele ontwikkeling), om dan één stapje verder te gaan (zone v. naaste ontwikkeling) teneinde het kind te stimuleren
o Leren: altijd in interactie met de leraar of door het samenwerken met andere leerlingen
Kinderen leren meer dan datgene waar ze spontaan toe in staat zijn door de hulp v. anderen
Best leren in een sociale context
Zone van actuele ontwikkeling en naaste ontwikkeling
wat het kind allemaal kan (zone v. actuele ontwikkeling), om dan één stapje verder te gaan (zone v. naaste ontwikkeling) teneinde het kind te stimuleren
Werkelijkheidsnabij onderwijs
- Leerstof laten aansluiten bij wat kinderen kennen en meemaken in het dagelijkse leven
o Kennis moet aansluiten bij bestaande kennis of de eigen belevingswereld
Spontaner het geleerde in de school ook buiten de school toepassen
Ook omgekeerd: Als de oefeningen aansluiten bij realistische situaties gaan leerlingen deze ook als zinvol ervaren + meer uitgedaagd ŵ om te leren
o Leerling betrokken: hij leert erg gretig doordat hij automatisch informatie opneemt
Sfeer en klasklimaat
- Betrokken voelen
o Goede sfeer + goede relatie met leraar - Aandachtig zijn
o Zich goed voelen + positieve sfeer in de klas waardoor ze zichzelf kunnen zijn - Belangrijk hierbij:
o De individuele aandacht voor de leerling
o Aandacht voor het welbevinden
o Positieve interactie met de leraar en met medeleerlingen
o Ruimte voor grapjes, animatie, humor,…
De Didactische handvaten
- Concreet-aanschouwelijk werken
- Sfeer en klasklimaat
- Leerlingeninitiatief
- Doelgericht leren
- Integratie
- Interactief leren
- Actief en constructief leren
- Individualiseren
- Werkelijkheidsnabij onderwijs
4 vaardigheden geïntegreerd verworven
1) Goed georganiseerde en toegankelijke domeinspecifieke kennis Kennis v. feiten, symbolen, conventies, definities, formules, algoritmen, regels,…
2) Cognitieve strategieën Heuristieken, leerstrategieën,…
3) Metacognitie Alle kennis, opvattingen en overtuigingen rond het eigen cognitief functioneren en allerlei zelfregulatiemechanismen
4) Affectieve componenten v. een leerdomein Emoties, houdingen of overtuigingen
Een competente leerling
Kan kennis ten gepaste tijde benutten en omzetten in vaardigheden
Onderscheid competenties (I) en prestaties (II)
(I) Competenties = een resultaat v. deep level learning, fundamenteel leren
‘Leren in de diepte’: lat ligt hoger dan het opstapelen v. kennis en weetjes
Goed onderwijs: zorgt ervoor dat kinderen in de diepte ontwikkelen, dat ze er steeds meer v. kunnen maken, dat ze steeds meer v.d. realiteit kunnen vatten
Klemtoon: wat je doet met het geleerde
(II) Prestaties = bepaalde resultaten op zeer specifieke taken
Leerlingen die goede prestaties neerzetten zonder dat de onderliggende competentie veranderd is
OF leerlingen kunnen erg competent zijn in bepaalde domeinen, maar slagen er door gebrek aan motivatie of door een onaangepaste methodiek niet in om bepaalde vaardigheden te verwerven
- Echte competenties blijken dan ook uit de manier waarop iemand zich in nieuwe situaties uit de slag trekt;
o Echte competenties zijn niet schoolgebonden
Een leerling leert m.a.w. fundamenteel wanneer hij niet alleen nieuwe elementen in zijn repertorium heeft opgenomen, MR ook tot een andere manier v. functioneren is gekomen
o Wanneer uiteenlopende competentiegebieden in nieuwe ongekende situaties ŵ ingezet,
er kansen voor fundamenteel leren gecreëerd
Fundamenteel leren: verandert de persoon
o Het kind structureert de wereld anders, differentieert meer, heeft een andere kijk, visie en aanpak, een andere reactie op wat er zich afspeelt
o Voorbeeld versje leren
Oppervlakkig leren: de leerling heeft enkel een nieuwe reeks woorden en gebaren in het geheugen opgeslagen
Fundamenteel leren: als de leerling hierdoor:
▫ Tot een gewijzigde beleving v. taal is gekomen
▫ Andere, meer complexe structuren in taal, zoals versmelodie, stijlfiguren, tempo, kracht v.d. beelden… beluistert en zich niet alleen meer fixeert op het rijmen op het einde v. een regel
Diepgaand fundamenteel leren Versus Oppervlakkig leren
- Diepgaand fundamenteel leren: Leerling gericht op het achterhalen v.d. betekenis v.d. leerinhoud en benadert hij de leerinhoud op een actieve manier
o Cognitieve strategieën
Relateren, concretiseren, reflecteren, structureren, hoofd- en bijzaken onderscheiden
o Metacognitieve strategieën
Plannen, controleren en evalueren
↕ - Oppervlakkig leren: Zoveel mogelijk feiten en details onthouden
o Leerstof = een opeenstapeling v. losse feiten die niet geïntegreerd ŵ
Zelfsturing
o De leerling kan:
Zich achter iets zetten
Keuzes maken
Doel beleven
▫ Weten wat hij wil, wat voor hem echt belangrijk is: richting geven
Scenario’s oproepen en hanteren
▫ Weten hoe dingen aan te pakken en dat ook met soepelheid tot uitvoering brengen
Afstand nemen
▫ In de gaten krijgen of dat wat hij doet ook dat is wat hi zelf wil en wat het in de omgeving teweegbrengt
Hoge zelfsturing
- Weet hij dat het beeld v.d. architect staat voor ‘Met de architect* en een goed plan, toon ik beter wat ik kan!’ (= een goed georganiseerde en flexibel toegankelijke domeinspecifieke kennis)
- Kan hij een goed werkplan opmaken en taken tijdig afwerken, kan hij doelgericht werken
(= cognitieve strategie) - Kan hij terugblikken op het leerproces en nagaan of de gekozen werkwijze de meest efficiënte en effectieve oplossingsstrategie was (=metacognitie)
- Kan hij zich achter iets zetten (de wilsfactor), doet hij inspanningen om een taak tot een goed einde te brengen, weet hij wat hij wil (=affectieve component)