Ex1 Classificatie Voorplanting En Gedrag Flashcards

1
Q

Homeostase

A

Het proces waarbij een levend organisme zijn interne omgeving in evenwicht houd ondanks verandering de externe omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gonade

A

Orgaan dat de voortplantingscellen produceert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Endocriene klier

A

Geeft stoffen af aan het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Exocriene klier

A

Voert stoffen af via afvoergangen naar buiten of lichaamsholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gemengde klier

A

Klier met zowel endocriene als exocriene functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Secretie

A

(=afscheiding(
Sap is nuttig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Excretie

A

(=uitscheiding)
Sap is niet nuttig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Spermatogonese

A

Maken van spermatozoïden
(Gebeurt in zaad buisjes)
-> alleen als androgeen bindende factor EN testosteron in bloed zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Transversaal

A

Dwars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Longitudinaal

A

Overlangs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zaadcelmoedercel

A

-Bevindt zich in zaadbuisje
-Heb je van geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Spermatozoïden

A

-Mannelijke voortplanting cellen
-geproduceerd in zaadbuisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sertolicellen

A

-in zaadbuisje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cellen van Leydig

A

-buiten zaadbuisje, naar capillairen
-secretie van testosteron in bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vasectomie

A

Sterilisatie bij de man (=doorknippen zaadleider)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Castratie

A

Verwijderen van:
-testes bij de man
-ovaria bij de vrouw

17
Q

Sterilisatie

A

Doorknippen van:
-zaadleider bij de man
-oviduct/eileider bij de vrouw

18
Q

Maandstonden

A

Daling van progesteron en oestrogeen

19
Q

Ovulatie

A

Piek van FSH en LH

20
Q

Follikel

A

Eicelmoedercel met steuncellen

21
Q

Opkuis

A

-Altijd 14 dagen
-Steuncellen verschrompelen en vormen geel lichaam

22
Q

Rijpen van de follikel

A

Follikel:
-wordt groter
-holte met water
-DNA verloren

23
Q

Meiose

A

Celdeling die voortplantingscellen maakt -> van 46 naar 23 DNA

24
Q

Vruchtbare periode

A

Van 3 dagen voor tot 1 dag na de ovulatie

25
Cladogram
Stamboom over alle organismen
26
Antilichaam
Eiwit dat je lichaam maakt om virussen of bacteriën te herkennen en bestrijden
27
Ecosysteem
Een geheel van organismen met hun niet-levende omgeving
28
Instinct
Aangeboren gedrag Belangrijk voor dieren: -met korte levensduur -zonder broedzorg
29
Broedparasitisme
Bv. Uitwerpsdrift bij koekoek
30
Inzicht
In een onbekende situatie een oplossing vinden voor een probleem door verschillende vroeger opgedane ervaringen te combineren
31
Conditionering
Een bepaald gedrag dat wordt aangeleerd door beloning of straf
32
Inprenting
Iets kan alleen worden geleerd in de “kritische periode”
33
Imitatie
Leren door gedrag van soortgenoten na te doen
34
Trial and error
Vorm van conditionering waarbij dier proefondervindelijk leert
35
Gewenning
Een bepaalde reactie wordt afgeleerd bij een prikkel door herhaling van diezelfde prikkel
36