evidence based Flashcards

1
Q

testbatterij

A

Standaard set van testen die verschillende aspecten meten (meer dan nodig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

transactioneel

A

Niet enkel kind maar ook omgeving (opvoeding/ouders en onderwijs/school)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verklaringanalyse

A

verklaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

probleemanalyse

A

onderekenende vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

intake

A

doel: vraag -> vraagstelling
1. voorbereiden
2. reden
3. + en -
4. voorgeschiedenis
5. attributue
6. veiligheid inschatten
7. Afronden; vraagstelling, afspraken en feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

strategiefase

A
  • doel: onderoeksvraag
  • wat weet je al:
    1. 3 clusters= transactioneel
    2. werk, school, cogn/intel, eli, sociaal en lich/neuro
    3. + en -
  • wat moet je nog weten:
    soort vragen + wet inzichten ev.based (waarschijnlijkheid van hypo, toetsbaarheid en alternatieve (differentiatie, transactioneel )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 clusters van transactioneel

A

kind, school en omgeving
- bestaande, zelfontwikkelde
- categoriaal/ dimensioneel
- klinsich/psy - emp/stat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

criteria van rutter

A

leeftijdsadequaat, duur, omstandigheden, sociocultu, hvl, frequentie, intensi, verandering van gedrag, mate van voorkomen, situatiegebondenheid, bellermering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verklarende

A

waarom, onderliggend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verandering

A

als dit dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onderkennend

A

beschrijvend, wat is er aan de hand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

evaluerend

A

evaluatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

indicerende

A

indicatie en contraindicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ICF

A

= international clissification of functioning
tegen te categoriaal
- bio-psycho sociaal model
- externe en persoonlijke factoren
- functies/ anatomische eigenschappen, activiteiten en participatie
=> gezondheidstoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

onderzoeksfase

A

doel: beantwoorden aan onderzoeksvragen
1. operationalisering
2. keuze onderzoksmiddel
3 formulering toetsingcriteria
4. informeren betrokkene
5. verzamelen inderzoeksgegevens
6. interpretatie onderzoeksgegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

indiceringsfase

A

doel:integratief beeld en preadvies
1. formuleren integratief beeld
2. doelen
3. gewenste aanpak
4. argumenten voor en tegen
5. formuleren van voorstel
=> preadvies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

adviesfase

A

doel: advies waar iederen achterstaat
1. voorbereiding
2. inleiden van het gesprek: integratief beeld
3. doel en aanpak
4. alternatieven en handeling of verwijzingsplan
5. afronden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

dialoogmodel maurer en westerman

A

bij de tweede fase van advies fase: inleiden van het gesprek: integratief beeld
- model dat kan helpen een advies gesprek op te maken
- op een visueel manier indo clusteren
- hoofd: gedrachten en gevoelens
- lichaam: lichamelijk functioneren, algeheel functioneren
- gedrag in een omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

kennen, kiezen en gebruiken van instrumenten

A
  1. kennen
  2. kiezen:
    - relevantie en kwaliteit van instrument (zal het bijdrage)
    - psychometrische eigenschappen
  3. gebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

betrouwbaarheid

A

mate waarin verschillen tss geobserveerde testscores consistent zijn met true scores

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

A

zelfde meting verschillende beoordelaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

test-hertest

A

test op verschillende tijdstippen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

paralleltestbetrouwbaarheid

A

gebruik van gelijkwaardige test en correlatie berekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

split-half

A

= interne consistentie van betrouwbaarheid
- test in twee delen voorwaarde: items moeten hetzelfde meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
ruwe cronbachs alfa
= interne consistentie van betrouwbaarheid - consistentie tss items
26
gestandaardiseerde cronbachs alfa
= interne consistentie van betrouwbaarheid - wnr z-score nofig is
27
kuder-richardson 20
= interne consistentie van betrouwbaarheid - meet consistentie tss scores bij dichotome test ja/nee
28
validiteit
meet een test wat het beoogt te meten? afhankelijk van het doel en de context van de meting
29
face-validity
inhoudsvaliditeit - Antwoorden een goede indicatie voor datgene wat we met het instrument proberen vast te stellen.
30
constructvaliditeit
Begripsvaliditeit - accuraatheid waarmee een test de psychologische processen meet die binnen een theorie gespecificeerd worden. soorten - convergente - divergente
31
criteriumvaliditeit
voorspelt het toekomstig gedrag
32
predictieve validiteit
voorspellende waarde
33
criteria normen
- zijn de normen recent - zijn de normen represenatief ( - zijn de normen vlaams) - wat is de steekproef van de normen) ( volgens COTAN >/=400 voor belangrijk zoals ander onderwijs en >/=300 voor minder belangrijk zoals therapie indicatie)
34
fairness
onparrtijdigheid van instrument (leeftijd, sekse, taal of cultuur)
35
COTAN
= commissie testaangelegenheden Nederland - uitgangspunten testcontructie - kwaliteit: testmateriaal, handleiding - normen, betrouwbaarheid, begripsvaliditeit en criterium validiteit
36
rechten van geteste
1. Basisinfo krijgen (wat, confidentialiteit, toestemming, vrijwillig, …) 2. Valide, betrouwbare en faire test 3. Eventuele oefenmateriaal 4. Feedback over testprestatie 5. Veiligheid van bewaarding testmateriaal
37
WPPSI IV NL
Welscher Prescool and primacy scale of intelligence - meet; algemene intelligentie - doel indicatiestelling bij diagnose en ontw (zoals plaatsing) doelgroep: 2,5-7j - 3 niveaus totaalscore, primaire index en aanvullende index - elk niveau subtest - 2 categoriën 2,5-4 en 4-7
38
wisc 5 NL
= WELSCHER INTELLIGENCE SCALE FOR SCHILDREN, 5 NL - meet: algemene intelligentie - doelgroep: 6-17, wonend in NL of Vl - doel: idem =, gedrags en leer problemen, hoogbegaafd NIET ernstige beperkingen - 14 subtesten, 6 indexscore
39
SON R 2-8
= SNIJDERS-OOMEN NIET-VERBAAL INTELLIGENTIETEST 2017 - meet: algemen intelligentie - doel: cogn ontwikkeling (aanbevolen tweede test bij belangrijke beslissingen) - doelgroep: 2-11j, met een taal of spraak handicap, allochtinen die geen nl kennen - performaal en redeneer
40
TEACH
= TEST FOR EVERYDAY ATTENTION FOR CHILD meet: aandachtproblemen doelgroep: 6-16 doel: geen psychiatrische gedragsdiagnose, maar zwakt of sterke - 9 subtesten: selectieve aandacht, volgehouden aandacht, aandachtscontrole, switchen
41
MMPI-A
= MINNESOTA MULTIPHASIC PERSONALITY INVENTORY-A 2000 - meet: persoonlijkheidskm en psychopathologie - doel psychodiagnostiek onderzoek als hypothese - doelgroep: 13-18 - vragenlijst (478) items, klinsche, sub, inhoud en supllementaire schalen
42
validiteitsschalen: ? leugenschaal F1 en F2 K-schaal VRIN TRIN
o ?: niet ingevuld o Leugenschaal: (gunstig daglicht) o F1 en F2: Deviante/atypische manier van antwoorden o K-schaal: Ontkenning o VRIN: Inconsistente antwoorden o TRIN: inconsistent (bij items dat wordt verwacht consistent te antwoorden
43
ASEBA
- meet: vaardigheid, gedrag emo en social - doel: beschrijving van gedrag, geen diagnostiek, moet in combi met ander - doelgroep: 6-18 - cross informant om CBCL, YSR en TRF - apart voor 6-11 en 12-18, meisjes en jongens
44
CBCL
- door / ouderverzorger - 20 vragen: Sport, hobby’s, school - 120 vragen: gedrag (activiteit, school en sociaal)
45
YSR
- door leerkracht - 10 vragen schoolgedrag - 120 gedrag (komen overeen CBCL small en breed)
46
TRF
- door kind zelf - 17 vragen schoolgedrag - 112 gedrag (komen overeen CBCL small en breed)
47
evidence based practise
= integratie van beste beschikbare onderzoek
48
RCT
= gerandomiseerd clinical trials (cofounds worden gecontroleerd)
49
Cohen's d
= effectgrote liefst met intention to treat
50
casestudie
therapeut narratieve beschrijving van kwalitatieve casus -: ideosentrisch ongerelateerde gebeurtenissen maturatie onvoldoende evolutie
51
veranderingsonderzoek
Geen controle groep, maar voor en nameting (soms enkel na) -: zelfde problemen casestudie behalve idiosyncratisch
52
gecontroleerde studie
Vergelijking met wachtlijstgroep, placebogroep -: niet random toegewezen
53
RCT
at random verdeeld over de experimentgroep en controle groep (uitval : intention to treat)
54
N=1
Door “beweging”/verandering op moment dat therapie begint/bezig is therapie krijgt men bewijs voor effect N=1: één individu
55
multiple baseline onderzoek
= N=1 maar met meerdere individuen, vanaf min 9 diehetzelfde effect tonen om te spreken van evidentie
56
narratieve revieuw
De resultaten van meerdere studies worden samengebracht en gerepliceerd (kwalitatief en beschrijvend)
57
Meta analyse
kwantitatieve statitsische wijze resultaten van verschillende studies samenbrengen
58
EST’s
= empirically supported treatments Evidence based
59
5 parameters van effect:
uitval probleemreductie doelrealisatie clienttevredenheid kwalitet van het leven
60
werkzaamheid
= efficacy - soort uitkomst onderzoek ivm effect - werkt in strikte omstandigheden: labo, cliënt streng geselecteerd, therapeut getrained
61
Doeltreffendheidsonderzoek
= effectiveness - soort uitkomst onderzoek ivm effect - minder sterke settings, gewone therapeut
62
monitoring
- procesonderzoek ivm effect - na doeltreffendheid - klinsiche praktijk
63
observeren reflectern, beschrijven onderbouwen
- proces
64
implementatie evaluatie
- procesonderzoek ivm effect - onderzoeken als interventie zoals gewenst is
65
conceptverheldering
- procesonderzoek ivm effect - verhelderen van doelen van interventie
66
beslisprocessen
- procesonderzoek ivm effect - wnr doe je iets en wnr niet
67
informatie evaluatie
- procesonderzoek ivm effect - sterktes en zwaktes van evaluatie
68
meest gebruikte ordening
- je weet wat je doet - het is theoretisch onderbouwt - verandering - normgerelateerde instrumenten gebruiken en normgroep - meerexperimentele designs: RCT's en EST's
69
andere ordening
1. chambless criterie - twee statistische significante onderzoeken met controle groep - OF andere onderzoek met gelijk effect - OF N=1 met minstens n=9 met vergeleken met andere interventie 2. interventie beschreven in een handleiding 3. clientkenmerk beschrijven 4. effect aangetoond door minstend 2 onderzoeken of teams 5. waarschijnlijke effectieve interventie vs experimentele interventie
70
minder strenge ordeningen
o 2 niveaus - Clearly effective treatments - Promissinglimited-supporttreatments ( het “veel gebruik is een discutabel argument) o Puntjes IIA: - geen handleiding - minder duidelijke Chambless “interventie is beschreven”
71
DSM 5
- vroeger multi axiaal: klinische aandoening, persoonlijkheid, medische aandoeningen, psychosociale en omgevingsfactoren - nu: geen multi§axiaal, 541 diagn cat - beschrijvend niet theoretisch onderbouwd - vanuit breed biomedisch model - etiologie, verloop en prognose - binair (wel of niet)
72
GAF
maat algemeen functioneren bij DSM 5
73
fenotypische plasticiteit
verandering over de tijd
74
parallelle comorbiditeit
meerdere aandoening tegelijkertijd
75
sequentiële comorbiditeit
één aandoening zorgt voor andere
76
zelfde premorbide verschijnsel
dezelfde voorlopende "symptoom" bv angst en depressie: internaliserende problematiek
77
geef voorbeeld gelijke symptomen
slaapproblemen bij angst en depressie
78
geef voorbeeld gelijke cogni-, emo-, en motivationele factoren
bv perfectionisme bij OCD, eetstoornissen
79
geef voorbeeld: o onderliggende overeenkomstige neurobiologische factoren
vb amygdala bij angst en depressie
80
geef voorbeeld: gelijke behandelingsinterventie
mindfullnes bij angst en depressie
81
geef voorbeeld van een universele beschermende factoren
mentale veerkracht
82
HITOP
= HIERARCHICAL TAXONOMY OF PSYCHOLOGY - classificatie - tegenbeweging categorieel denken=> dimensioneel - probeert comorbiditeit en hogere orde dimensies = samenhang tss verschillende dimensies -: onduidelijke interactie hogere orde dimensies, onduidelijk wnr we spreken van klinsich afwijkend, vertaling naar interventie is moeilijk, atheoretisch
83
RDOC
= Research Domain Criteria - soort classificatie - tegenbeweging categoriaal denken => dimensioneel - constructen= gedrag en cognitie - analyse= neuro, bio neuro - hersencircuit= cogn controle, affecten arousale en regulatuie, beloning en motivatie, rusttoestand
84
transdiagnostische interventie
interventies die niet diagnostisch gericht zijn - cliënt centered - gedragstherapie MAAR door populariteit DSM 5 toch DSM gericht
85
Fairburn
transdiagnostisch theorie om gedragstherapie bij eetstoornissen - 4 mechanismes: o perfectionisme o lage zelfbeeld o stemmingscontrole o interpersoonlijke problemen
86
Harvey
theorie rol cogniti/gedrag in onstaan en in standhouden van psychologische problemen (bij volwassenen)
87
Barlow
Unified protocol for emotional disorders (universele interventie)
88
4 stromingen van transdiagnostische
- universele interventie (one size fits all) - modulaire interventie - classificerende (goodness of fit tussen welke module:wat is er specifiek nodig voor welke casus) - breedte van toepasbaarheid (smalle range vs bredere)
89
model van Barlow
universele transdiagnostische interventie voor emotionele stoornissen 3 factoren temperamenten: -AN/BI: angst/gedragsinhibitie/neg affect - BA/P: extraversie/gedrags activ/pos affect - vermijingsgedrag => unified transdiagnostisch trearment for emotions module 1: psycho educatie module 2: motivatie bevorderen module 3: emotionele bewustzijn module 4: gerichte gedraging en vermijding module 5: situationele exposure module 6:conclusie en terugval
90
voorbeelden: primaire, secundaire en ontwijkende copingstrategieën
1 emotionele expressie en regulatie 2 acceptatie, positief denken en adleiding 3 vermijden, ontkennen en wegdenken
91
first, second and third wave en proces based CBT
1: klassieke en operante conditionering 2: cognitieve gedragtherapie 3: niet inhoud van symptomen maar focus op context en functie proces based: context en evidence based
92
outcome monitoren
= resultaten minstens voor en na de behandeling monitoren - kwaliteit van het leven, symptomenvermindering, ...
93
proces monitoring
=regelmatig beoordelen van de voortgang van de patient tijdens de therapie - tov gestandaardiseerde normen en tov van patiënt
94
PROM's
= patiënt reported outcome measures - meer de gezondheid, en kwaliteit van het leven - herhaalde metingen in verloop van tijd
95
PROM cyclus
doel -> selecteren prom -> testen prom -> definieren indicator – testen indicator -> prom gebruiken – prom evalueren
96
PREM
= Patien Reported Experience measur - vooral hoe patiënt het heeft ervaren
97
PROMIS
= PROM ontwikkeld door NIH (national institution of health USA) - niet enkel geestelijke gezondheid maar ook lichamelijk en sociaal - gebruikt item bank
98
itembank
= grote set vragen (items) die dezelfde contruct meten (bvb lichamleijk gezondheid) - steeds moeilijkere vragen obv van vorige antwoord => specifiek beeld
99
model van Valders en Alonso en andere modellen van PREMS in het algemeen
Bio -> symptomen (fysiek en mentaal)-> functionele status (fysiek, mentaal, sociaal en participatie) -> algemene ervaren gezondheid -> qualiteit van het leven Wordt allemaal door individuele en omgevingsfactoren beïnvloedt
100
CDOI
Client Direct Oucome Informed info van PROM wordt gericht om psychotherapie te doen - 2 instrumenten: Outcome rating scale: ORS (therapie resultaat) en Session rating scale SRS (relatie) - twee designs: pre en post AB en A-B design met herhaaldelijke metingen (beter)
101
criteria's van klinsiche significantie van interventie
klinische significantie zegt niet als er een betekenisvolle verandering is Criterium A: zit niet meer in disfunctionele groep (2sd verwijdert) Criterium B: zit in gezonde groep (2sd max binnen gezonde groep) Criterium C: obv van de twee distributies gezonde en disfuncyionele, cut of scores
102
Reliable change index
klinsich significant zegt niet over de verandering (is de voormeting al kort bij de normale groep?) naar voor en nameting kijken => RC= (X2-X1)/ Sdiff
103
sientist practitionner competenties
oCompetentie 1: diagnostisch handelen oCompetentie 2: goede selectie van instrumenten oCompetentie 3: interventie oCompetentie 4: naar resultaten kijken