Everything Flashcards

1
Q

Dementie symptomen

A

Geheugen, taal, plannen, gedrag (apathie, somberheid, agitatie, rusteloos, seksueel ontremd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Frontotemporale dementie symptomen

A

Sociaal ongepast, dwangmatig, taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gall

A

Frenologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Broca

A

Lokalisatie, linkerkant zuurstofrijker bloed voor taal (produceren). Telegraphic speech

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wernicke

A

Herkennen woorden, begrip, temporaalkwab. Word salad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Luria

A

Balans holisma en lokalisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Globale indelingen Luria

A
  1. Waakzaamheid aandacht (hersenstam, diencephalon, mediale gebieden)
  2. Cognitieve informatieverwerking (waarneming, verwerking, opslag). Achter entrale fissuur Postiruere laterale
  3. Organisatie gedrag, planning. Voor centrale fissuur, motorische, premotorische en prefrontale cortex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verloop neuro onderzoek

A

verwijzing, anamnese, heteroanamnese, observatie, test, interpetatie, rapportage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Subtractie

A

Discriminatie rectie - simpele detectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inhoudsvaliditeit

A

Test representatief voor te meten construct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Begripsvaliditeit

A

Test werkelijke indicatie van cognitieve functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ecologische validiteit

A

Voorspelling over eigen omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Criteriumvaliditeit

A

Mate waarin een extern criterium kan voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Test of memory malingering

A

50 alledaagse voorwerpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Negatieve, positieve en mapadapterende symptomen

A

Functieverlies
Pogingen tegen te gaan
Maladapterend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kennard principe

A

Jonge kinderen meer plastisch en herstellen beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

CT / CAT scan

A

rontgestraling, anatomische beelden. Weinig verschil wit en grijs. Niet invasief, hoogresoluut (1mm) Hersenbloeding etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

PET scan

A

Radioactieve deeltjes, doorbloeding, energieverbruik, ernst schade na hersenbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

MRI, magnetic resonance imaging

A

1mm, grijs en wit goed, magneetveld waterstofdeeltjes. T1 anatomie, T2 wittestofintensiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

EEG Elektroencefalografie

A

elektroden + gel. 3 soorten:
1. ERP uit hersenweefsel
2. Schommelingen golven
3. lokalisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

MEG, magnetencefalografie

A

EROS, event related optical signal, kan wel bij prenataal, hoge gammagolven die EEG niet ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

fMRI

A

temporeel beperkt, spatieel tot 0,5mm. Hemoglobine zuurstofrijk bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hersenstam

A

Vitale functies, ademnhaling, regulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Limbisch systeem

A

emotie contact buitenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hersenschors

A

Cognitief en motorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Corpus calossum

A

Verbinding hersenhelften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Kleine hersenen

A

Beweing coordinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Potentie

A

Mate van moeite om stof binnen te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Doelmatigheid

A

Hoe snel het maximale effect bereikt is (sneller is minder doelmatig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Odds ratio

A

Verschil in verhoudingen tussen 2 groepen ((hoeveelheid*hele groep)(hele griep *hoeveelheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Klinisch onderzoek fasen

A
  1. Kleine groep gezonde vrijwilligers
  2. Kleine groep met aandoening
  3. dubbelblind control met duizenden
  4. In verkoop, bijhouden apothekers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Melatonine en cortisol

A

hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Affiniteit

A

Hoe goed een stof aan receptor kan binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Receptordoelmatigheid

A

Mate waarin binding neurotranmitter leidt tot postsynaptisch effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

beta ritme

A

lage pieken, ondiepe dalen (snel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

alfa ritme

A

Hoge pieken, diepe dalen (snel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Theta ritme

A

Hoge pieken diepe dalen (langzaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Farmacodynamiek

A

Therapeutische effecten, waar hoe op lichaam inwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Farmacokinetiek

A

Wat lichaam met geneesmiddel doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Biochemisch effect

A

Interactie met receptor, affiniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Fysiologisch effect

A

Wat verandert in postsynaptische cel als gevolg binding met receptor of neurotramsitter, doelmatigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Benzodiazepinen

A

Gaba, meer CI dan normaal, hyperpolarisatie, remmend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Tolerantie

A

Hogere dosis nodig voor hetzelfde effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Sensitatie

A

Gevoeleiger worden receptoren door associatief leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Desensitatieq

A

Ongevoeliger worden receptoren na herhaalde stimulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Afhankelijkheid

A

Stof moet innemen om weer gewenste toestand te bereiken

47
Q

Veslaving

A

Gedragingen bij afhankelijkheid

48
Q

Stofmisbruik

A

Blijvend gebruik bij nadelig

49
Q

Naltrexon

A

Helpt bij afkicken heroine, bindt aan opiaatreceptoren, verminderd verlangen en genot. Receptoren weer hypersentsitief en gevoelig voor ander genot

50
Q

Complicaties stoppen met roken

A
  • Stress
  • Acethylcholinereceptor is overgevoelig na stoppen
  • Belonigsysteem (dopamine) ongevoelig voor ander genot
  • Contextuele cues belonende opvallendheid
51
Q

Simultaanagnosie

A

Moeite ruimtelijke integratie verschillende onderdelen. Beschadiging temporo-occipitale cortex/neurodegeneratieve aandoening

52
Q

Dorsale simultaanagnosie

A

Niet meerdere objecten tegelijk zien, 1 kunnen benoemen

53
Q

Ventrale simultaanagnosie

A

Meerdere objecten tegelijk zien, 1 kunnen benoemen

54
Q

Akinetopsie

A

Bewegingsblindgeid, lagere orde, V5

55
Q

Blindsight

A

Primaire visuele cortex, wel zien wanneer gedwongen keuze te maken

56
Q

Visuele objectagnosie

A

Hogere orde, samenwerking occipitale kwab (zien) en temporaalkwab (geheugen) verstoord. Objecten wel zien, niet herkennen

57
Q

Prosopagnosie

A

Geen gezichten kerkennen

58
Q

Kortetermijngeheugen

A

Auditory loop, visuo spatial sketchpad, central executive

59
Q

Langetermijngeheugen

A

Declaratief (semantisch, episodisch) en procedureel

60
Q

Factoren die zorgen dat iets wordt herinnerd

A
  1. Hoe goed informatie is opgeslagen
  2. Retentie-interval
  3. Soort test
61
Q

Retroactieve interferentie

A

Wanneer tijdens het retentie-interval andere info wordt geleerd die dit verstoord

62
Q

Patient H.M

A

Geopereerd aan hersenen. Hippocampus verwijderd (consolidatie herinneringen)

63
Q

Wat betekent een c-score van 5

A

gemiddeld

64
Q

Onthouden auditieve info

A
  • Onmiddelijk laag
  • Uitgesteld & lang gemiddeld
65
Q

Afasie

A

Moeite met puur woordbegrip en exacte betekenis. Sensitief voor toon en gevoel

66
Q

Agnosie

A

Moeite met expressieve taal, sensitief voor betekenis

67
Q

Welke problemen bestaan er in de productie van taal

A
  1. Uitspraak, fono
  2. Woordvolgorde, syntax
  3. Syntax-planning
  4. Vocabulairetekort
68
Q

Selectieaspect

A

Wanneer ergens aandacht op wordt gericht voor andere zaken minder

69
Q

Intensiteitaspect

A

Verwerkingstoestand, bewustzijn, arousal

70
Q

Trail making test

A

Opeenlopende cijfers in oplopende volgorde (A) afwisselen met letters (B)

71
Q

Stroop test

A

Selectieve aandacht, interfertentiegevoeligheid. Kleur van een woord zsm benoemen. Extra in D-KEFS: switch

72
Q

Sustained attention response task

A

Go/no-go op computer, inhibitie

73
Q

Centrale executieve functie definitie

A

Niet eenduidig, maar Wanneer routine niet meer voldoet

74
Q

Waar executieve functies

A

Frontaalkwabben en profrontale hersengebieden

75
Q

Verdeling prefrontale cortex en functie

A
  • Orbitofrontale
  • Dorsolaterale
  • Mediale
76
Q
A
77
Q

Orbitofrontale pfc

A

Nieuwe associaties, remt ouder geleerde associaties, flexibel handelen, neiuwe gedrag

78
Q

Dorsolaterale pfc

A

Manipulatie en selectie van sensorische info, selectieve aandacht en werkgeheugen

79
Q

Mediale pfc + anterior cingulate

A

cognitieve flexibiliteit en motivatie

80
Q

TIA

A

Symptomen na een paar uur verdwenen

81
Q

1e, 2e, 3e bloedvat

A
  1. Anteria ceribri media (meest voorkoment bij infarct, verhoogde kans op verlamming arm)
  2. anteria ceribri posterior
  3. Anteria ceribri anterior
82
Q

Contusio ceribri

A

Bewusteloosheid niet langer dan 15 min, posttraumatische amnesie langer dan een uur

83
Q

Ideopathische epilepsie

A

oorzaak niet bekend

84
Q

Oorzaak bij epilepsie bekend

A

Symptomatisch of secundair

85
Q

Absences

A

Tijdens kindertijd, kortdurende afwezigheid, abrupt begin en eind. Vor van primair gegeneraliseerde epilepsie

86
Q

Dementie symptomen

A

Geheugenproblemen, taalproblemen, handelen, planning, gedrag: apathie, somberheid, agitatie, rusteloos, seksueel ontremd

87
Q

Frontotemporale dementie

A

Jonge leeftijd, typisch: sociaal ongepast, dwangmatig en taalstoornissen

88
Q

Differentiaaldiagnoses dementie

A

psychische aandoenignen, burn-out, relatieproblematiek, andere dementie

89
Q

Parkinson verloop

A

Eerst beweging, dan cognitie en gedrag

90
Q

Parkinson symptomen

A

Bewging, traag, tremor, rigide, denken trager, gedrag

91
Q

Parkinson differentiaaldiagnostiek

A

Parkinsonismen

92
Q

Parkinson medicatie

A

Levodopa en dopamine-antagonisten

93
Q

Parkinson tests

A

Timed up en go (mobilitiet)
Mini BestTest (evenwicht)
Parkinson disease Q39 (kwaliteit van leven(

94
Q

Sizofrenie symptomen

A

Hallucinaties, waanideeen (positief), vervlakte emotie expressie (negatief), cognitieve desorganisatie gedrag (desorganisatie) en spraak, verlies van energie

95
Q

Sizofrenie structurele afwijkingen

A

Kleiner volume grijze stof vooral in superieure temporale gyrus en mediale temporale en limbische structuren, amygdala hippocampus.
Normale assymetrie niet aanwezig.
Verandering in wittestofbanen

96
Q

Sizofrenie functionele afwijkingen

A

DLPFC bij executieve functies, hyperfrontaliteit bij lage taakbelasting, hypo bij hoge.
Onderactivatie hippocampus bij tijdens herkenningstaken.
Afwijkende activatien amygdala bij neutrale en emotionele stimuli

97
Q

Depressie symptomen

A

Angst, minder libido, vergeetachtig

98
Q

Depressie verdeling man/vrouw

A

2x vaker bij vrouwen

99
Q

Autisme structureel

A

extreme Groei frontale en temporale kwabben tot 5e levensjaar. Verminderde integratie en connectiviteit frontostratiale en parieto-occipitale netwerken. Gereduceerd volume corpus callosum (tussen hersenhelften). Gereduceerde celdichtheid met kleinere cellen in hippocampus, amagdyala en entorinale cortex (limbisch). Kleiner aantal purkinjecellen

100
Q

Autisme functioneel

A

Onderactivatie amygdala bij herkennen gezichten +ToM. Minder earousal bij sociale stimuli. Beperkt: verlaagde serotonineaanmaak frontale cortex 2-5j. Dysfunctie spiegelneuronensysteem bij taken sociale aard. Fusiform face hypoactief: kijken minder kort naar gezichten

101
Q

Verborgen figuren test

A

voor autisme, delen en geheel. Delen duidelijker bij ASS. Zwakke centrale coherentie

102
Q

Wisconsin card sorting test

A

cognitieve flexibilitiet, bij autisme, rigide

103
Q

Empatiequtient vragenlijst

A

bij autisme, emphathizing-systemizing theorie (Baron-Cohen)

104
Q

ADHD symptomen

A

Aandachtstekort, hyperactiviteit, impulsiviteit. Onjuiste reacties prikkels, chaotisch, niet kunnen oplossen complexe werkopdrachten

105
Q

ADHD structureel

A

Volumereducties totale hersenvolume, prefrontale cortex, basale ganglia, cerebellum, parieto-temporale en rechterstratium.
Vertraagde otnwikkeling PFC, corticale dike en oppervlrakte. Dunnere cortex in gebieden van executieve functies.

106
Q

ADHD functioneel

A

Default monde network (DMN) verhoging/verlaging synchronisatie activiteit.
- Timing, motorrespons inhibitie (SMA), interferentie-inhibitie (linker ACC), beloningstaken (ventrale stratium) aandacht (frontoparietale).
Verbindingen tussen cognitieve controle en aandachtsnetwerken en projecterende verbindingen die corticale en lagere hersenverwerkingscentra verbinden.

107
Q

ADHD medicatie

A

Psychostimulantia, normalisering neuroanatomie: werkt in op hersenen/functiegedreven? Methylphenidate

108
Q

ADHD erfelijkheid

A

40%, risico ook groter voor 1e graads van persisters vs remitters

109
Q

ADHD volwassen

A

Gebrek aan aandacht duidelijkste symptoom (dan hyper en impulsief)

110
Q

Gelade (2017)

A

aan de hand van een RCT vergelijking tussen: psychostimulantia, neurofeedback, fysiek.
Methylpenidate superieur bij aandacht en inhibitie. Werkgeheugen overal beter.

111
Q

Neurofeedback

A

Theta > beta activiteit stimuleren

112
Q

ADHD prevalentie

A

5%. INteractie tussen genen en omgeving

113
Q
A