europa Flashcards

1
Q

in europa vrij verkeer van…

A

personen
goederen en diensten
kapitaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een voordeel en nadeel voor ons land door arbeidsmigratie

A

voordeel: het is goedkoop en ze doen werk wat wij niet willen doen
nadeel: onze werknemers worden verdrongen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een voordeel en nadeel van arbeidsmigratie voor het eigen land van herkomst

A

voordeel: als ze hier meer verdienen —> in eigen land meer uitgeven —> productie zal daar stigen
nadeel: er komt een tekort aan arbeiders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarom is er internationale handel

A
  • we hebben het zelf niet (grondstoffen)
  • we hebben het zelf wel, maar willen kiezen
  • klimaat, we kunnen het wel maken maar is prijzig
  • nederland exporteert door vele productie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

oorzaken dat landen specialiseren

A
  • door natuurlijke omstandigheden (klimaat, grondstoffen)
  • loonkosten per product en kwalitiet van product (productiviteit omhoog gaat —> loonkosten per product omlaag, producten worden aantrekkelijker) (innovatie)
  • infrastructuur (havens, wegens, luchthavens, telecommunicatie)
  • stabiliteit (veel stakingen, onaantrekkelijk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is internationale concurrentiepositie

A

dat geeft aan in hoeverre producten aantrekkelijk zijn voor het buitenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

maak een gevolg lijn met de internationale concurrentiepositie als het goedkoper/betere kwaliteir is. begin met goedkopere /betere kwaliteit —>…

A

goedkopere /betere kwaliteit —> interenationsle concurrentiepositie verbetert —> grotere export —> meer werkgelegenheid —> groter bbp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

door wat kan de internationale concurrentiepositie veranderen?

A

door inflatie (hogere prijs = minder vraag)
innovaties (vernieuwing = betere kwaliteit)
verandering wisselkoers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

open economie

A

een land handelt veel met het buitenland, dus veel import en export

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is protectionisme

A

handelsbelemmering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

manieren van protectionisme

A

invoerheffing: extra heffing op producten buiten de EU
exportsubsidie: producenten exporteren hun producten voor een lagere prijs
invoerquotum: maximaal aantal producten per periode
overheidssubsidie aan binnenlandse producten: prijs EU lager
kwaliteiteisen: minder invoer van producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

argumenten tegen toepassen protectionisme

A

infant industry argument: beschermen jonge binnenlandse industrieën
werkgelegenheid: industrie beschermen tegen buitenlandse concurrentie
antidumpimgsargument: het exporteren van producten tegen een lagere prijs dan de kostprijs
beschermen strategische sectoren: niet afhankelijk zijn van het buitenland
sociale en milieuredenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

outsourcing

A

productie verplaatsen naar een ander land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

multinationals

A

bedrijven die in veel landen produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Europese Green Deal

A

om de opwarming van de aarde, de uitputting van grondstoffen en achteruitgang van de natuur tegen te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

redenen voor samenwerking tussen landen:

A

politieke redenen (oorlog/conflicten vermijden)
bevorderen internationale handel
problemen kun je het beste samen oplossen

17
Q

EMU economisch en monetair unie

A

euro als betaalmiddel
overheidsschuld mag niet hoger zijn dan 60% van het bbp
begrotingstekort mag niet boven de 3% van het bbp komen

18
Q

stroomgrootheid

A

gemeten over een periode

19
Q

voorraadgrootheid

A

gemeten op een bepaald moment

20
Q

is overheidstekort een stroom of voorraad grootheid

A

stroomgrootheid

21
Q

wat zijn de inkomsten van de overheid

A

volksverzekering
loon en inkomstenbelasting
btw
accijnzen
invoerrechten

22
Q

wat zijn de uitgaven van de overheid

A

sociale zekerheid
zorg
onderwijs

23
Q

wat zijn overheidsbestedingen

A

overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen (uitgaven met een tegenprestatie)

24
Q

wat zijn overdrachtsuitgaven

A

uitkeringen en subsidies

25
Q

is overheidsschuld een stroom of voorraadgrootheid

A

voorraadgrootheid, gemeten op een bepaald moment

26
Q

wat zijn nadelen van hoge tekorten en schulden

A

kan leiden tot inflatie (overheid geeft meer uit —> bestedingen stijgen —> productiecapaciteit bereikt —> inflatie
kan de rente stingen: bij een tekort lenen —> vraag naar leningen stijgt —> bij gelijkblijvend aanbod: rente stijgt
kunnen overheidstaken in gevaar komen: hoge schuld —> hoge rentelasten —> minder geld beschikbaar voor andere uitgaven —> bezuinigen

27
Q

hoogconjunctuur

A

overbesteding —> vraagt stijgt —> productie stijgt
vraag naar arbeid hoog —> werkloosheid laag
inflatie, belastinginkomsten stijgt
meer overheidsuitgaven (procyclisch)
meer inkomstenbelasting (anticyclisch)

28
Q

automatische conjuctuurstabilatisoren

A

sociale uitkeringen en progressief belastingsysteem

29
Q

waarom is geld lenen voor overheidstekorten ruilen over tijd

A

door te lenen kan het geld nu uitgegeven worden en vind de terugbetaling later plaats

30
Q

ECB houdt inflatie laag door rentebeleid, wanneer rente verhogen en wanneer verlagem?

A

verhogen in een hoogconjunctuur, want dan gaan mensen meer sparen waardoor bestedingen daalt en inflatie dus ook
verlagen in een laagconjunctuur, want dan gaan mensen meer lenen en dus meer uiitgeven waardoor bestedingen weer toenemen