Ethiek Flashcards

1
Q

Moraal

A

Opvatting wat goed of slecht is (volgends groep of maatschappij)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Moreel dilemma

A

Ethisch probleem, meerdere oplossingen mogelijk, niet duidelijk wat beste oplossing is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ethiek

A

Bestudering van moraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarden

A

Zaken waarvan we goedvinden dat ze bestaan, die we nastreven of belangrijk vinden (bijv: geluk, schoonheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Normen

A

Gedragsregels die ons vertellen wat we moeten doen (‘je mag niet liegen’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Instrumentele waarde

A

Middel om iets te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Intrinsieke waarde

A

Is waardevol als doel op zich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hedonisme

A

Epicurus: Het enige wat intrinsiek waardevol is is je eigen geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geluk

A

(Hèdonè) de aanwezigheid van genot de afwezigheid van pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Twee manieren om genot te bereiken

A

Meer krijgen en minder verlangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ataraxia

A

Ingetogen genieten van simpele dingen -> gemoedsrust = ataraxia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Greatest happiness principle

A

We moeten streven naar een wereld met zo veel mogelijk genot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hedonistische calculus

A

Om te bepalen wat een goede keuze is, moeten we uitrekenen wat het meeste geluk voor het groots aantal mensen oplevert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bentham

A

Er bestaat slecht 1 vorm van genot en hoe meer daarvan hoe beter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mill

A

Verschillende soorten genot, niet alleen naar kwantiteit maar ook naar kwaliteit kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vrijheid en autonomie

A

het volgen van plichten/wetten die jij zelf (autonoom, met de rede) bepaalt.

17
Q

Heteronomie

A

Laten leiden door wetten die gevormd worden door zaken die je moet voortkomen uit de rede, zoals een neiging (naar genot/medelijden)

18
Q

Formuleren 1, categorisch imperatief

A

Behandel andere mensen nooit slechts als middel, maar altijd als doel op zich

19
Q

Formulering 2, categorisch imperatief

A

Handel allen volgens die Maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat het een algemene wet wordt.

20
Q

karakter

A

Hoe word ik een goed mens?

21
Q

Teleologie

A

Dingen, ook mensen, hebben een doe (telos)

22
Q

Eudaimonia

A

Gelukt zijn, floreren als mens

23
Q

Deugd

A

Goede karaktereigenschap, juiste midden tussen twee extremen van tekort en teveel.

24
Q

Niet-vastgesteld dier

A

De mens heeft geen vastgesteld doel in het leven

25
Q

Mangelwesen

A

De rede is eerder een noodmiddel dan iets positiefs, we hebben zorgen, schuldgevoelens, schaamte etc.

26
Q

Kuddedier

A

We kiezen niet voor zichzelf, maar laten ons leiden door wat anderen willen

27
Q

Slavenmoraal

A

Wat zwak is wordt als goed gezien, wie sterk is wordt als slecht gezien, we laten ons leiden door wat anderen willen

28
Q

Herenmoraal (übermensch)

A

Bepaalt zelf hoe zij haar leven inricht, kiest voor zichzelf en gaat daarvoor

29
Q

Universalisme

A

De begrippen goed, kwaad en waarden kunnen onafhankelijk van plaats, tijd en cultuur bestaan.

30
Q

Cultuurrelativisme

A

De begrippen goed, kwaad en waarden zijn altijd afhankelijk van plaats, tijd en cultuur