EP W1 Flashcards

1
Q
  1. Waar houdt Bureau CRG (BCRG) zich mee bezig?

A. Fabrikant van verwarming, watertechnologie, regelsystemen, warmtesystemen en hernieuwbare energie voor zowel thuis- als bedrijfsmatig gebruik.

B. Controleert en publiceert op verzoek van leveranciers of fabrikanten de gelijkwaardigheids- en kwaliteitsverklaringen van hun producten en systemen.

C. Groothandel in producten op het gebied van verwarming en ventilatie voor de professionele installateur.

D. Levert software waarmee gebouwen worden ontworpen en beheerd.

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Bij de bepaling van de relatieve hoogte van een overstek wordt gesproken over H en A. A is de horizontale afstand tussen het glas en het eindpunt van de overstek. H is het verticale hoogteverschil tussen het midden van het raam en de onderzijde van de overstek.

A. Correct
B. Niet correct

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Als de U-waarde van een paneel staat aangegeven op een rekening en/of tekening mag je deze altijd gebruiken.

A. Correct
B. Niet correct

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Hoeveel vakbekwame EP-W adviseurs mogen er maximaal betrokken zijn bij de opname, berekening en registratie van een energieprestatie-rapport?

A. Geen maximum
B. 1
C. 2
D. 4

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Welke ruimte behoort NOOIT tot de thermische zone van een woning?

A.Stallingsruimten voor motorvoertuigen, garages.
B.Een beloopbare zolder met een minimale hoogte van 1,5 meter die met een vaste trap bereikbaar is.
C. Inpandige meterkasten en inpandige kelderkasten.
D.Opgang (niet-gemeenschappelijke) achter de voordeur van de betreffende bovenwoning.

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Als er sprake is van indirecte verdamping, welke type koudeopwekking is dan van toepassing?

A. Compressiekoeling
B. Absorptiekoeling
C. Vrije koeling
D. Externe koudelevering (externe opwekker en distributie)

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Welke van onderstaande stellingen zijn juist?

I. Als in een gebouw zowel woonfuncties als utiliteitsfuncties aanwezig zijn, moet de adviseur de opname en de berekening splitsen in woningbouwgedeelte en utiliteitsbouwgedeelte.
II. Voor woningen met een kleine utiliteitsfuncties geldt een uitzondering.

A. Alleen stelling 1 is correct
B. Alleen stelling 2 is correct
C. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide correct
D. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide niet correct

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Met woningen op de onderste bouwlaag worden NIET bedoeld de woningen waarvan de vloer grenst aan:

A. Grond
B. Verwarmde ruimte
C. Onverwarmde ruimte
D. Buiten

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Luchtdrukgestuurde roosters worden met name gebruikt bij ventilatie typen B en C.

A. Correct
B. Niet correct

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Bij een ventilatiesysteem met recirculatie moet je ventlatiedebiet ‘onbekend’ aanhouden.

A. Correct
B. Niet correct

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Wat is GEEN opwektoestel voor een verwarmingssysteem?

A. WKK
B. Zonne-energiesysteem
C. Kachels
D. Oppervlakteverwarming

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Een hoekwoning en tussenwoning zijn verschillende woningposities. Een hoekwoning mag dus nooit representatief zijn voor een tussenwoning of andersom.

A. Correct
B. Niet correct

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Is er een detailopname of een basisopname nodig voor een nog te bouwen woning waarvan alle bouwtekeningen definitief zijn?

A. Detailopname
B. Basisopname

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. De energiebehoefte voor verlichting wordt niet meegerekend in de energieprestatie voor woningen.

A. Correct
B. Niet Correct

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Onder welk type ventilatie valt natuurlijke toevoer en afvoer?
    A. Type A
    B. Type B
    C. Type C
    D. Type D
    E. Type E
A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Hoe bepaal je de beschaduwing van een zonne-energiesysteem met gelijke hellingshoek en orientatie?

A. Bepaal de beschaduwing vanuit de hoek van de installatie.
B. Bepaal de beschaduwing vanuit de 4 hoeken van de installaties.
C. Bepaal de beschaduwing vanuit het midden van het vlak.
D. Negeer de beschaduwing als het systeem een gelijke orientatie en
hellingshoek heeft.

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Welke van onderstaande hoeft NIET te worden vastgesteld als er sprake is van één of meerdere gasgestookte boilers met een vermogen van 150 kW of minder?

A. Wat het volume van het voorraadvat is
B. Of de boiler binnen of buiten de thermische zone staat opgesteld
C. Wat het fabricagejaar van het vat is
D. Of het voorraadvat is geïsoleerd

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Waar staat de afkorting AOR voor?

A. Aangrenzende open regio
B. Aangrenzende onverwarmde regio
C. Afgesloten onverwarmde regio
D. Aangrenzende onverwarmde ruimte

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Als er in een hoofdvertrek zowel vloerverwarming als elektrische verwarming aanwezig is hou je alleen elektrische verwarming aan.

A. Correct
B. Niet correct

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Het energieprestatie-rapport moet binnen drie maanden na de opnamedatum door de certificaathouder worden geregistreerd.

A. Correct
B. Niet correct

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
  1. Waar hoeven tekeningen en rekeningen NIET aan te voldoen om gebruikt te mogen worden door de EP-W adviseur?

A. De EP-W adviseur moet nagaan of de informatie betrekking heeft op dat gebouw
B. De EP-W adviseur moet nagaan of de informatie volledig en correct is.
C. Op een rekening moet altijd het adres, bouwkavel of bouwnummers zijn aangegeven waar het betreffende materiaal is aangebracht
D. Tekeningen moeten altijd ondertekend zijn door de uitgegeven organisatie.

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
  1. Welke van onderstaande stellingen zijn juist?

I. Gebouwen zonder ventilatievoorzieningen vallen onder ventilatietype A.
II. Als er meerdere ventilatiesystemen zijn waarbij 50% of meer van het Ag door 1 systeem wordt geventileerd, dan mogen de kleinere systemen worden verwaarloosd.

A. Alleen stelling 1 is correct.
B. Alleen stelling 2 is correct.
C. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide correct.
D. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide niet correct.

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
  1. Als het Wattpiekvermogen per paneel is aangegeven, kan het Wattpiekvermogen per m2 worden bepaald. Hoe moet het piekvermogen worden bepaald als er geen kwaliteitsverklaring aanwezig is?

A. Via het paneeltype en jaar van installatie
B. Technische gegevens van de leverancier
C. Gegevens op de achterkant van het paneel
D. Folders en/of website van de leverancier

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
  1. Wanneer is er sprake van een hellend dak?
    A. Hellingshoek kleiner of gelijk aan 75 graden ten opzichte van het horizontale vlak
    B. Hellingshoek groter dan of gelijk aan 15 graden ten opzichte van het horizontale vlak.
    C. Hellingshoek kleiner dan 15 graden ten opzichte van het horizontale vlak
    D. Hellingshoek groter is dan 75 graden ten opzichte van het horizontale vlak
A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
  1. Vul in: Met het oog op representativiteit lijkt een woning installatietechnisch voldoende op de referentiewoning wanneer in zowel de beschouwde woning als de referentiewoning hetzelfde ……………….. systeem aanwezig is

A. Warmteafgifte
B. Koel
C. Ventilatie
D. Tapwater

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  1. Welke van onderstaande stellingen is juist?

I. Alle obstakels - van boven gezien - worden voor de bepaling van het effect van beschaduwing als overstekken aangeduid.
II. Alle obstakels - van beneden gezien - worden voor de bepaling van het effect van beschaduwing als overstekken aangeduid.

A. Stelling I
B. Stelling II

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  1. Wat is GEEN EP-indicator voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG voor nieuwbouw) en bestaande gebouwen?

A. Het aandeel hernieuwbare energie uitgedrukt in een percentage
B. De energiebehoefte in kWh/m2 gebruiksoppervlakte per jaar
C. Gereduceerde setpointtemperatuur voor verwarming
D. Het primair fossiel energiegebruik in kWh/m2 gebruiksoppervlakte
per jaar

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  1. Waar staat de afkorting TR voor?

A. Technische ruimte
B. Technische reflectie
C. Totaal radiator
D. Terrein reflectie

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  1. Om van een woning of woongebouw de energetische prestatie te kunnen bepalen, hoeft het volgende NIET te worden bepaald:
    A. Thermische zone
    B. Klimatiseringszone
    C. Rekenzone
    D. Woonzone
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  1. Waar staat de afkorting WKK voor?
    A. Warmtekrachtkoppeling
    B. Warme en Koude krachten
    C. Wet Kracht Koppelingen
A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
  1. Vul in:

Bij ramen moet worden bepaald of er sprake is van een vaste overstek. Als een overstek minder dan ….. % van de gehele breedte van het raam beslaat, moet dit voor het gehele raam worden beschouwd als ‘geen overstek’.

A. 10 %
B. 20 %
C. 50 %
D. 80 %

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
  1. Je kan een douchewater-WTW op verschillende manieren aansluiten. Welke van onderstaande hoort daar niet bij:
    A. Aan de warmtepoort van de mengkraan van de douche.
    B. Aan de koudepoort van de mengkraan van de douche.
    C. Aan de inlaat van het toestel voor warmtapwaterbereiding.
    D. Aan de koudepoort van de mengkraan van de douche en aan de inlaat
    van het toestel voor warmtapwaterbereiding.
A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
  1. Woonwagens, woonboten en grondgebonden vakantiewoningen worden voor het bepalen van de woningpositie beschouwd als hetzelfde gebouwtype als een appartement.

A. Correct
B. Niet correct

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q
  1. Welke van onderstaande stellingen zijn juist?

I. Als meer dan 80% van de klimatiseringszone van de woning dezelfde specifieke interne warmtecapaciteit heeft, hoeft de woning niet gesplitst te worden in meerdere rekenzones.
II. Als de specifieke interne warmtecapaciteit een factor 3 of minder verschilt van de verschillende delen zorgt dat niet voor een splitsing van rekenzones.

A. Alleen stelling 1 is correct
B. Alleen stelling 2 is correct
C. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide correct
D. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide niet correct.

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q
  1. Om van mechanische toevoerventilatie te spreken moeten minimaal één ventilator en luchttoevoerkanalen aanwezig zijn.

A. Correct
B. Niet correct

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q
  1. Wat doe je als eerste om een Rc-waarde te bepalen?

A. Isolatiedikte bepalen uit tekeningen, rekeningen of ander bewijsmateriaal
B. Bouwjaar of renovatiejaar bepalen
C. Ter plekke bij de betreffende constructie de isolatiedikte meten
D. De betreffende constructie openmaken om te bepalen of er isolatie is
aangebracht

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
  1. Welke van de volgende stellingen over vrije koeling is correct?
    A. Bij vrije koeling wordt altijd gebruik gemaakt van buitenlucht als koudebron.
    B. Vrije koeling met Warmte/Koudeopslag (WKO) heeft de hoogste prioriteit in het systeem van koelopwekkers.
A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
  1. Welke factor speelt geen grote rol bij EP1?
    A. Mate van kierdichting
    B. Rendement van de opwekkers
    C. Aanwezigheid van koudebruggen
    D. Verhouding glas ten opzichte van dichte geveldelen
A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
  1. Wat wordt beschouwd als een standaard omstandigheid voor de berekening van energieprestatie van woningen volgens NTA 8800?:

A. Energieverbruik van huishoudelijke apparatuur.
B. Gedrag van de bewoners gerelateerd aan verwarming en koeling.
C. Setpointtemperatuur voor koeling.
D. Variabel aantal bewoners per woning.

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
  1. Welke informatie moet je opnemen van de distributieleidingen?

A. Lengte
B. Isolatie
C. Omgeving waar de leidingen door heen lopen
D. Maximale leidinglengte
E. Alle bovenstaande

A

E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q
  1. De termen afgedekt en beglaasd bij zonnecollectoren worden beiden gebruikt en betekenen hetzelfde.

A. Correct
B. Niet correct

A

A

33
Q
  1. Onder welk type ventilatie valt mechanische afvoer in combinatie met natuurlijke toevoer?

A. Type A
B. Type B
C. Type C
D. Type D
E. Type E

A

C

34
Q
  1. Wat moet aanwezig zijn in het dossier ten aanzien van ventilatiesystemen?

A. Een lijst met alle sfeerhaarden in het gebouw
B. Detailfoto’s van het ventilatiesysteem met zichtbare typeplaatjes
C. Een verklaring van de bewoners over het dagelijks gebruik van het
ventilatiesysteem
D. Een inventaris van alle niet gebouwgebonden ventilatievoorzieningen

A

B

35
Q
  1. Bij de berekening van het vloeroppervlak is het soms noodzakelijk om de dikte van een gebouwscheidende wand of vloer op te nemen. Welke waarden kan je gebruiken indien het niet mogelijk is om de dikte te meten bij een tussengebouw en tussenlaag?

A. 20 centimeter voor de scheidingsvloer en 20 centimeter voor een gebouwscheidende wand
B. 20 centimeter voor de scheidingsvloer en 22 centimeter voor een gebouwscheidende wand
C. 30 centimeter voor de scheidingsvloer en 20 centimeter voor een gebouwscheidende wand
D. 30 centimeter voor de scheidingsvloer en 22 centimeter voor een gebouwscheidende wand

A

B

36
Q
  1. Wat is een correct beschrijving van een tussenwoning?

A. Een tussenwoning is een eengezinswoning die alleen aan de voor- en achterkant aan andere woningen grenst.
B. Een tussenwoning is een vrijstaande eengezinswoning die niet grenst aan andere gebouwen.
C. Een tussenwoning is een eengezinswoning die aan ten minste twee andere naastgelegen rijwoningen grenst.
D. Een tussenwoning is een eengezinswoning die altijd aan meer dan drie andere woningen grenst.

A

C

36
Q
  1. 
Een woning die via een berging of garage is verbonden met een andere woning wordt ook beschouwd als vrijstaand

A. Correct
B. Niet correct

A

A

37
Q
  1. Als er meer dan 1 koudeopwekker op een distributiesysteem zit, dan geldt de volgende prioritering voor de bepaling van de primaire opwekker:

A. Vrije koeling met oppervlaktewater of bodemwarmtewisselaars, vrije koeling met verdampingskoeling, absorptiekoeling, vrije koeling met WKO, centrale koudeopwekking door middel van compressiekoeling, lokale koudeopwekking door middel van compressiekoeling.
B. Vrije koeling met WKO, vrije koeling met oppervlaktewater of bodemwarmtewisselaars, vrije koeling met verdampingskoeling, absorptiekoeling, centrale koudeopwekking door middel van compressiekoeling, lokale koudeopwekking door middel van compressiekoeling.
C. Vrije koeling met WKO, lokale koudeopwekking door middel van compressiekoeling, vrije koeling met oppervlaktewater of bodemwarmtewisselaars, vrije koeling met verdampingskoeling, absorptiekoeling, centrale koudeopwekking door middel van compressiekoeling.
D. Vrije koeling met verdampingskoeling, vrije koeling met WKO, vrije koeling met oppervlaktewater of bodemwarmtewisselaars, absorptiekoeling, centrale koudeopwekking door middel van compressiekoeling, lokale koudeopwekking door middel van compressiekoeling.

A

B

38
Q
  1. Wanneer wordt een deur als raam beschouwd?

A. Als 35% of meer van de deur uit glas bestaat
B. Als 45% of meer van de deur uit glas bestaat
C. Als 55% of meer van de deur uit glas bestaat
D. Als 65% of meer van de deur uit glas bestaat

A

D

38
Q
  1. Het fabricagejaar van een opwekker kan niet worden bepaald en er kan ook niet aannemelijk worden gemaakt of het fabricagejaar voor 2015 of na 2015 ligt. Wat doe je?

A. Je houdt 2015 aan als rekenwaarde
B. Je geeft aan dat dit niet van toepassing is
C. Je houdt tot en met 2014 aan als rekenwaarde

A

B

39
Q
  1. De definitie van ‘gebruiksoppervlakte’ is de oppervlakte gemeten op 1,5 meter hoogte, tussen de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen.

A. Correct
B. Niet correct

A

B

40
Q
  1. Wat zegt de ISSO over de beschouwing van beschaduwing bij de berekening van beschaduwingsreductiefacturen voor gebouwen?

A. Beschaduwing door alle nabijgelegen gebouwen moet worden meegenomen, ongeacht het perceel waarop ze zich bevinden.
B. Alleen de beschaduwing door objecten op hetzelfde perceel als het gebouw wordt in aanmerking genomen.
C. Beschaduwing door interne meubels binnen het gebouw moet ook worden berekend.
D. Alle obstakels, inclusief schuttingen en privacy-schermen, moeten worden beschouwd voor beschaduwingsberekeningen.

A

B

40
Q
  1. Welke van onderstaande stellingen zijn juist?

I - Bij een woongebouw met meerdere zelfstandige eenheden is het aantal woonfuncties niet gelijk aan het aantal zelfstandig eenheden (= aantal woningen).
II - In een woongebouw met meerdere, niet-zelfstandige eenheden, voor bijvoorbeeld kamergewijze verhuur, is het aantal woonfuncties gelijk aan het aantal units dat een gezamenlijke badkamer, keuken en/of toilet deelt.

A. Alleen stelling 1 is correct.
B. Alleen stelling 2 is correct.
C. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide correct.
D. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide niet correct.

A

B

40
Q
  1. Een afzuigkap wordt beschouwd als ventilator voor de bepaling van het ventilatiesysteem.

A. Correct
B. Niet correct

A

B

41
Q
  1. Wat is een Recirculatiesysteem bij een warmte- en koudeopslag?

A. Een energieopslagsysteem dat gebruik maakt van (series van) twee putten. De filters waarmee het warme en koude water in de bodem worden teruggebracht, bevinden zich op dezelfde diepte binnen 1 watervoerend pakket.
B. Een (doublet)systeem dat continue op dezelfde plaats grondwater onttrekt en continue op dezelfde plaats grondwater in de bodem terugbrengt. Deze systemen maken geen gebruik van opgeslagen warmte en koude, maar van de (constante) natuurlijke grondwatertemperatuur .

A

B

41
Q
  1. Wat moet een adviseur bij een opname doen als in een gebouw zowel woonfuncties als grote utiliteitsfuncties aanwezig zijn:

A. De berekeningen splitsen in een woningbouwgedeelte en een utiliteitsgebouwgedeelte.
B. De berekeningen uitvoeren alsof het in zijn geheel een woning is.
C. De berekeningen uitvoeren alsof het in zijn geheel een
utiliteitsfunctie is.

A

A

42
Q
  1. Sterk geventileerd is een vorm van bouwintegratie. Op welk systeem heeft dit betrekking?

A. PV- of PVT-panelen
B. Ventilatie systeem A
C. CV-ketel
D. Compressiekoeling

A

A

42
Q
  1. Waar staat de afkorting BENG voor?
    A. Binnen EnergieNeutrale Gebouwen
    B. Buiten EnergieNeutrale Gebouwen
    C. Binomenaal Energieneutrale Gebouwen
    D. Bijna EnergieNeutrale gebouwen
A

D

43
Q
  1. Wat is een vereiste om een deur als geisoleerd te beschouwen?

A. De deur moet voor minimaal 65% van de totale oppervlakte dubbelglas bevatten.
B. De deur moet van een specifiek type kozijn zijn gemaakt.
C. De deur moet voor minimaal 65% van de totale oppervlakte een
ononderbroken isolatielaag bevatten.
D. Alle deuren moeten een U-waarde van 2,0 W/m2·K of minder hebben.

A

C

44
Q
  1. Wat doe je als bij een ventilator onbekend is of het type elektromotor een wisselstroomventilator of een gelijkstroomventilator is?

A. Het type op onbekend zetten
B. Het type op niet van toepassing zetten C. Wisselstroomventilator invullen
D. Gelijkstroomventilator invullen

A

C

44
Q
  1. Voor het type zonnepaneel wordt er onderscheid gemaakt in 3 typen. Welke hoort er niet bij?

A. Monokristallijn
B. Polykristallijn, ook wel multikristallijn C. Amorf
D. Black kristallijn

A

D

45
Q
  1. Wat is GEEN type gas-of oliegestookte ketels:
    A. CR-Ketel
    B. VR-Ketel
    C. HR 100-ketel
    D. GR-ketel
A

D

45
Q
  1. Welke van deze zones hoort NIET ALTIJD tot de thermische zone:

A. Bergruimten
B. Opgang
C. Inpandige meterkast

A

A

46
Q
  1. Je meet een raam op inclusief de kozijnen.

A. Correct
B. Niet correct

A

A

47
Q
  1. Technische ruimten met installaties en systemen die een Ag > 250 m2 bedienen, liggen per definitie buiten de thermische zone. Deze technische ruimten worden beschouwd als AOR, AVR of sterk geventileerde ruimte.

A. Correct
B. Niet correct

A

A

48
Q
  1. Wat beinvloedt het aandeel hernieuwbare energie (EP3) in de energieprestatie van een gebouw?

A. De hoeveelheid energie gebruikt voor verwarming en koeling alleen.
B. De totale hoeveelheid primaire energiegebruik. Inclusief zowel
hernieuwbare als fossiele energie.
C. De effectiviteit van de isolatie en kierdichting van het gebouw.
D. De geometrie en de oriëntatie van het gebouw.

A

B

49
Q
  1. Glas-in-loodramen (niet in dubbelglas geplaatst) moet worden beschouwd als:

A. Enkelglas
B. Voorzetraam
C. Dubbel glas
D. HR glas
E. HR+ glas
F. HR++ glas
G. HR+++ glas

A

A

50
Q
  1. Gebouwen waar geen of onvoldoende ventilatievoorzieningen zijn, vallen onder ventilatie type:

A. Ventilatie type A
B. Ventilatie type B
C. Ventilatie type C
D. Ventilatie type D
E. Ventilatie type E

A

A

51
Q
  1. Vul in: Als de gesommeerde gebruiksoppervlakte van de andere gebruiksfunctie(s) in of aan de woning niet meer dan …….. % is van de totale gebruiksoppervlakte van de woonfunctie in het gebouw en niet meer dan …….. m2, moet het energieprestatie rapport worden opgesteld alsof de gehele woning (inclusief de andere functie) een woonfunctie heeft.

A. 20%en20m2
B. 50%en50m2
C. 60%en60m2
D. 80%en80m2

A

B

52
Q
  1. Een opening is afgesloten met een gordijn. Geldt dit als ‘open verbinding’ in het beslisschema bij het beslissen of een ruimte tot de thermische zone hoort?

A. Ja
B. Nee

A

A

53
Q
  1. Wat moet je doen om de aanwezigheid van externe koudelevering te bepalen als er geen individueel koelsysteem in een gedeelte van een bestaand gebouw aanwezig is?

A. Controleer het energieverbruik van het gebouw in de afgelopen jaren.
B. Inspecteer het gebouw op aanwezigheid van koelapparatuur
C. Beoordeel op basis van facturen of contracten van een
koudeleverancier of er sprake is van externe koudelevering
D. Meet de temperaturen in verschillende delen van het gebouw om te
bepalen of koeling wordt geleverd.

A

C

54
Q
  1. Welke van de volgende beoordeilngen is NIET vereist voor roosters met verwarmingslinten volgens de tekst?

A. De exacte locatie van elk rooster binnen het gebouw
B. De volumestroom door de roosters met en zonder verwarmingslint
C. Het maximale vermogen van de roosters
D. De buitenluchttemperatuur waarbij het verwarmingslint inschakelt.

A

A

54
Q
  1. Wat wordt meegenomen in de gebouwhoogte?

A. Dakopstanden, schoorstenen en masten
B. Wel dakopstanden en schoorstenen maar geen masten
C. Wel dakopstanden, maar geen schoorstenen en masten

A

C

55
Q
  1. Wat moet bepaald worden voor alle pompen in het distributiesysteem?

A. Het type en de grootte van de pomp
B. De energiekosten en onderhoudsfrequentie van de pomp
C. Het werkelijke opgenomen vermogen van de pomp en de Energie-
efficiëntie-index (EEI)
D. De fabrikant en het modelnummer van de pomp

A

C

56
Q
  1. Airconditioning is een vorm van compressiekoeling met verdamper geïntegreerd in de luchtbehandelingskast.

A. Correct
B. Niet correct

A

B

56
Q
  1. Wat moet een EP-W adviseur doen als hij of zij een situatie aantreft die niet in het opnameprotocol staat?

A. De situatie negeren en doorgaan met de opname volgens standaardprocedures.
B. Het antwoord opzoeken via www.stichtingkego.nl of nagaan of het onderwerp behandeld is in het overzicht van interpretatiebesluiten BRL 9500 op www.installq.nl
C. Onmiddellijk het werk stopzetten en wachten op verdere instructies van een supervisor.
D. Eigen beslissingen nemen zonder te zoeken naar richtlijnen of voorgaande besluiten.

A

B

57
Q
  1. Wat is GEEN manier van koudedistributie?

A. Water (of waterachtig medium)
B. Geen distributie
C. Distributie via lucht

A

C

57
Q
  1. Een moederhaard wordt beschouwd als een:

A. CR-Ketel
B. VR-Ketel
C. HR 100-Ketel
D. HR 107-ketel

A

A

58
Q
  1. Bij eengezinswoningen wordt bij de bepaling van de uitvoeringsvariant onderscheid gemaakt in het daktype. We onderscheiden drie soorten daktypen. Welke daktype hoort er niet bij?

A. Plat dak.
B. Gedeeltelijk plat dak.
C. Hellend dak of puntdak.
D. Dak met dakkapel en/of uitbouw.

A

D

59
Q
  1. Stel: Een compressiekoelmachine wordt aangedreven door een gasmotor. Welke van onderstaande heb je NIET nodig om het rendement van de gasmotor te bepalen?

A. Fabricagejaar
B. Locatie gasmotor (binnen/buiten)
C. Elektrisch Vermogen

A

B

59
Q
  1. Waarom is het nodig om het nominale vermogen van opwekkers in een verwarmingsysteem met meerdere opwekkers te bepalen?

A. Om de energie-efficiëntie van elk apparaat afzonderlijk te beoordelen.
B. Om de kosten van het systeem te berekenen.
C. Om na te gaan hoe de verdeling van de warmtelevering door de
verschillende opwekkers plaatsvindt.
D. Om het totale energieverbruik van het gebouw te minimaliseren.

A

C

60
Q
  1. Hoe wordt de energiebehoefte EP1 gemeten?

A. In een percentage per dag
B. In een percentage per jaar
C. In Kwh/m2 gebruiksoppervlakte per dag
D. In Kwh/m2 gebruiksoppervlakte per jaar

A

D

61
Q
  1. Op zonneboiler- en PVT-systemen kunnen diverse typen collectoren zijn aangesloten.

1.Niet-beglaasde of niet-afgedekte collector

2.Beglaasde of afgedekte collector

3.Vacuümbuis

Welke uitspraak is juist?

A. Type 1 en type 2 kunnen ook PVT-systemen zijn, maar type 3 niet
B. Type 1 en type 3 kunnen ook PVT-systemen zijn, maar type 2 niet
C. Type 2 en type 3 kunnen ook PVT-systemen zijn, maar type 1 niet

A

A

62
Q
  1. Dubbelglas met voorzetraam moet worden beschouwd als:
    A. Enkelglas
    B. Voorzetraam
    C. Dubbel glas
    D. HR glas
    E. HR+ glas
    F. HR++ glas
    G. HR+++ glas
A

D

62
Q
  1. Als in de plint van het gebouw winkels aanwezig zijn, behoren de winkels ook tot de rekenzone van de woning of het woongebouw en tellen de winkels dus mee als bouwlaag.

A. Correct
B. Niet correct

A

B

63
Q
  1. Wanneer geldt de uitzondering voor woningen met een kleine utiliteitsfunctie waarbij het prestatierapport wordt opgesteld alsof de gehele woning een woonfunctie heeft:

A. Als de gesommeerde gebruiksoppervlakte van de andere gebruiksfuncties in of aan de woning niet meer dan de helft is van de totale gebruiksoppervlakte van de woonfunctie in het gebouw en niet meer dan 50 m2.
B. Als de gesommeerde gebruiksoppervlakte van de andere gebruiksfuncties in of aan de woning niet meer dan een kwart is van de totale gebruiksoppervlakte van de woonfunctie in het gebouw en niet meer dan 50 m2.
C. Als de gesommeerde gebruiksoppervlakte van de andere gebruiksfuncties in of aan de woning niet meer dan een kwart is van de totale gebruiksoppervlakte van de woonfunctie in het gebouw en niet meer dan 25 m2.
D. Als de gesommeerde gebruiksoppervlakte van de andere gebruiksfuncties in of aan de woning niet meer dan een helft is van de totale gebruiksoppervlakte van de woonfunctie in het gebouw en niet meer dan 25 m2.

A

A

63
Q
  1. Als er in de woonkamer meerdere afgiftesystemen aanwezig zijn, wordt de volgende prioritering aangehouden:

A. Radiatoren/convectoren, Oppervlakteverwarming (vloerverwarming en/of wandverwarming), luchtverwarming, elektrische verwarming, lokale kachel
B. Radiatoren/convectoren, Oppervlakteverwarming (vloerverwarming en/of wandverwarming), lokale kachel, luchtverwarming, elektrische verwarming,
C. Oppervlakteverwarming (vloerverwarming en/of wandverwarming), radiatoren/convectoren, lokale kachel, luchtverwarming, elektrische verwarming,
D. Oppervlakteverwarming (vloerverwarming en/of wandverwarming), radiatoren/convectoren, elektrische verwarming, luchtverwarming, lokale kachel

A

D

64
Q
  1. Waar staat de afkorting AOS voor:

A. Aangrenzende onverwarmde serre
B. Aangrenzend onverwarmd systeem
C. Afgesloten onverwarmd systeem
D. Aangrenzende open serre

A

A

64
Q
  1. In welk geval hoort de ruimte achter knieschotten op een beloopbare zolder die behoort tot de thermische zone, NIET ook tot de thermische zone?

A. Als de knieschotten en de vloer achter het knieschot geïsoleerd zijn, en de warmteweerstand van de knieschotten en vloer groter is dan die van het achterliggende dak/de gevel.
B. Als de knieschotten en de vloer achter het knieschot niet geïsoleerd zijn, en de warmteweerstand van de knieschotten en vloer groter is dan die van het achterliggende dak/de gevel.
C. Als de knieschotten en de vloer achter het knieschot geïsoleerd zijn, en de warmteweerstand van de knieschotten en vloer kleiner is dan die van het achterliggende dak/de gevel.
D. Als de knieschotten en de vloer achter het knieschot niet geïsoleerd zijn, en de warmteweerstand van de knieschotten en vloer kleiner is dan die van het achterliggende dak/de gevel.

A

A

64
Q
  1. Welk van onderstaande drie EP-indicatoren wordt niet gemeten in kWh/m2?

A. De energiebehoefte (EP1)
B. Het primair fossiel energiegebruik (EP2)
C. Het aandeel hernieuwbare energie (EP3)

A

C

65
Q
  1. Een koelinstallatie wordt beschouwd als waterzijdig ingeregeld als ten minste welk percentage van de installatie waterzijdig is gebalanceerd?

A. 95%
B. 90%
C. 85%
D. 80%

A

B

66
Q
  1. Er is sprake van geïsoleerde leidingen als meer dan welk percentage van de leidinglengte van isolatiemateriaal is voorzien?

A. 60%
B. 70%
C. 80%
D. 90%

A

D

67
Q
  1. Voor wie is de EPV?

A. Verhuurders
B. Huurders
C. Eigen woning bezitters

A

A

67
Q
  1. Ruimten met een hoogteverschil van 1 meter tussen twee vloerniveau’s van moet je tot de eronder grenzende bouwlaag rekenen.

A. Correct
B. Niet correct

A

A

68
Q
  1. Stel: Het distributiesysteem is van meerdere pompen met een bekende EEI voorzien maar er is maar 1 invoermogelijkheid. Hoe bepaal je dan de EEI?

A. De EEI wordt bepaald door het gewogen rekenkundig gemiddelde van EEI op basis van het maximale vermogen van deze pompen
B. De EEI wordt bepaald door de som van de EEI’s van alle losse pompen
C. De pomp met het hoogste EEI wordt ingevoerd
D. De pomp met de laagste EEI wordt ingevoerd

A

A

69
Q
  1. Als sprake is van recirculatie, maar het recirculatiepercentage is onbekend, reken je voor woongebouwen met minder dan 50% van het maximale debiet, voor woningen is dit 0%.

A. Correct
B. Niet correct

A

B

70
Q
  1. Welke van onderstaande stellingen zijn juist?
  2. Een EP-W/B adviseur heeft de bevoegdheid om de Rc waarde van bouwkundige constructies en de U-waarde van transparante constructies, panelen en deuren met de detailopname te berekenen.
  3. Een EP-W/D adviseur kan de transmissie bij leidingen bepalen.

A. Alleen stelling 1 is correct.
B. Alleen stelling 2 is correct.
C. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide correct.
D. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide niet correct.

A

B

71
Q
  1. Wat is GEEN minimaal onderdeel van een verwarmingsinstallatie:

A. Afgiftesysteem
B. Distributiesysteem
C. Isolatiesysteem
D. Opwekker

A

C

72
Q
  1. Waarom moet een certificaatgouder zorgen dat EP-W adviseurs bij- en nascholing volgen?

A. Om ervoor te zorgen dat de adviseurs up-to-date blijven met de laatste energieprestatie technologieën.
B. Omdat het wettelijk verplicht is om de licentie te behouden
C. Omdat het een vereiste is op basis van besluiten genomen door het
Centraal College van Deskundigen van InstallQ.
D. Om de communicatieve vaardigheden van de adviseurs te verbeteren.

A

C

73
Q
  1. Wat is de oriëntatie als de hoek ten opzichte van noord 157,5 en 202,4 graden ligt?

A. Noord
B. Oost
C. Zuid
D. West

A

C

74
Q
  1. Indien er sprake is van distributie door middel van water moet het temperatuurniveau van het warme water worden opgegegeven. Wat is de ontwerptemperatuur als de opwekker een warmtepomp is die niet geschikt is voor hoogtemperatuur?

A. 45/40 graden
B. 55/47 graden
C. 65/55 graden
D. 90/70 graden

A

B