EP W1 Flashcards
- Waar houdt Bureau CRG (BCRG) zich mee bezig?
A. Fabrikant van verwarming, watertechnologie, regelsystemen, warmtesystemen en hernieuwbare energie voor zowel thuis- als bedrijfsmatig gebruik.
B. Controleert en publiceert op verzoek van leveranciers of fabrikanten de gelijkwaardigheids- en kwaliteitsverklaringen van hun producten en systemen.
C. Groothandel in producten op het gebied van verwarming en ventilatie voor de professionele installateur.
D. Levert software waarmee gebouwen worden ontworpen en beheerd.
B
- Bij de bepaling van de relatieve hoogte van een overstek wordt gesproken over H en A. A is de horizontale afstand tussen het glas en het eindpunt van de overstek. H is het verticale hoogteverschil tussen het midden van het raam en de onderzijde van de overstek.
A. Correct
B. Niet correct
A
- Als de U-waarde van een paneel staat aangegeven op een rekening en/of tekening mag je deze altijd gebruiken.
A. Correct
B. Niet correct
B
- Hoeveel vakbekwame EP-W adviseurs mogen er maximaal betrokken zijn bij de opname, berekening en registratie van een energieprestatie-rapport?
A. Geen maximum
B. 1
C. 2
D. 4
C
- Welke ruimte behoort NOOIT tot de thermische zone van een woning?
A.Stallingsruimten voor motorvoertuigen, garages.
B.Een beloopbare zolder met een minimale hoogte van 1,5 meter die met een vaste trap bereikbaar is.
C. Inpandige meterkasten en inpandige kelderkasten.
D.Opgang (niet-gemeenschappelijke) achter de voordeur van de betreffende bovenwoning.
A
- Als er sprake is van indirecte verdamping, welke type koudeopwekking is dan van toepassing?
A. Compressiekoeling
B. Absorptiekoeling
C. Vrije koeling
D. Externe koudelevering (externe opwekker en distributie)
A
- Welke van onderstaande stellingen zijn juist?
I. Als in een gebouw zowel woonfuncties als utiliteitsfuncties aanwezig zijn, moet de adviseur de opname en de berekening splitsen in woningbouwgedeelte en utiliteitsbouwgedeelte.
II. Voor woningen met een kleine utiliteitsfuncties geldt een uitzondering.
A. Alleen stelling 1 is correct
B. Alleen stelling 2 is correct
C. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide correct
D. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide niet correct
C
- Met woningen op de onderste bouwlaag worden NIET bedoeld de woningen waarvan de vloer grenst aan:
A. Grond
B. Verwarmde ruimte
C. Onverwarmde ruimte
D. Buiten
B
- Luchtdrukgestuurde roosters worden met name gebruikt bij ventilatie typen B en C.
A. Correct
B. Niet correct
B
- Bij een ventilatiesysteem met recirculatie moet je ventlatiedebiet ‘onbekend’ aanhouden.
A. Correct
B. Niet correct
B
- Wat is GEEN opwektoestel voor een verwarmingssysteem?
A. WKK
B. Zonne-energiesysteem
C. Kachels
D. Oppervlakteverwarming
D
- Een hoekwoning en tussenwoning zijn verschillende woningposities. Een hoekwoning mag dus nooit representatief zijn voor een tussenwoning of andersom.
A. Correct
B. Niet correct
A
- Is er een detailopname of een basisopname nodig voor een nog te bouwen woning waarvan alle bouwtekeningen definitief zijn?
A. Detailopname
B. Basisopname
A
- De energiebehoefte voor verlichting wordt niet meegerekend in de energieprestatie voor woningen.
A. Correct
B. Niet Correct
A
- Onder welk type ventilatie valt natuurlijke toevoer en afvoer?
A. Type A
B. Type B
C. Type C
D. Type D
E. Type E
A
- Hoe bepaal je de beschaduwing van een zonne-energiesysteem met gelijke hellingshoek en orientatie?
A. Bepaal de beschaduwing vanuit de hoek van de installatie.
B. Bepaal de beschaduwing vanuit de 4 hoeken van de installaties.
C. Bepaal de beschaduwing vanuit het midden van het vlak.
D. Negeer de beschaduwing als het systeem een gelijke orientatie en
hellingshoek heeft.
D
- Welke van onderstaande hoeft NIET te worden vastgesteld als er sprake is van één of meerdere gasgestookte boilers met een vermogen van 150 kW of minder?
A. Wat het volume van het voorraadvat is
B. Of de boiler binnen of buiten de thermische zone staat opgesteld
C. Wat het fabricagejaar van het vat is
D. Of het voorraadvat is geïsoleerd
D
- Waar staat de afkorting AOR voor?
A. Aangrenzende open regio
B. Aangrenzende onverwarmde regio
C. Afgesloten onverwarmde regio
D. Aangrenzende onverwarmde ruimte
D
- Als er in een hoofdvertrek zowel vloerverwarming als elektrische verwarming aanwezig is hou je alleen elektrische verwarming aan.
A. Correct
B. Niet correct
B
- Het energieprestatie-rapport moet binnen drie maanden na de opnamedatum door de certificaathouder worden geregistreerd.
A. Correct
B. Niet correct
A
- Waar hoeven tekeningen en rekeningen NIET aan te voldoen om gebruikt te mogen worden door de EP-W adviseur?
A. De EP-W adviseur moet nagaan of de informatie betrekking heeft op dat gebouw
B. De EP-W adviseur moet nagaan of de informatie volledig en correct is.
C. Op een rekening moet altijd het adres, bouwkavel of bouwnummers zijn aangegeven waar het betreffende materiaal is aangebracht
D. Tekeningen moeten altijd ondertekend zijn door de uitgegeven organisatie.
D
- Welke van onderstaande stellingen zijn juist?
I. Gebouwen zonder ventilatievoorzieningen vallen onder ventilatietype A.
II. Als er meerdere ventilatiesystemen zijn waarbij 50% of meer van het Ag door 1 systeem wordt geventileerd, dan mogen de kleinere systemen worden verwaarloosd.
A. Alleen stelling 1 is correct.
B. Alleen stelling 2 is correct.
C. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide correct.
D. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide niet correct.
A
- Als het Wattpiekvermogen per paneel is aangegeven, kan het Wattpiekvermogen per m2 worden bepaald. Hoe moet het piekvermogen worden bepaald als er geen kwaliteitsverklaring aanwezig is?
A. Via het paneeltype en jaar van installatie
B. Technische gegevens van de leverancier
C. Gegevens op de achterkant van het paneel
D. Folders en/of website van de leverancier
A
- Wanneer is er sprake van een hellend dak?
A. Hellingshoek kleiner of gelijk aan 75 graden ten opzichte van het horizontale vlak
B. Hellingshoek groter dan of gelijk aan 15 graden ten opzichte van het horizontale vlak.
C. Hellingshoek kleiner dan 15 graden ten opzichte van het horizontale vlak
D. Hellingshoek groter is dan 75 graden ten opzichte van het horizontale vlak
B
- Vul in: Met het oog op representativiteit lijkt een woning installatietechnisch voldoende op de referentiewoning wanneer in zowel de beschouwde woning als de referentiewoning hetzelfde ……………….. systeem aanwezig is
A. Warmteafgifte
B. Koel
C. Ventilatie
D. Tapwater
A
- Welke van onderstaande stellingen is juist?
I. Alle obstakels - van boven gezien - worden voor de bepaling van het effect van beschaduwing als overstekken aangeduid.
II. Alle obstakels - van beneden gezien - worden voor de bepaling van het effect van beschaduwing als overstekken aangeduid.
A. Stelling I
B. Stelling II
A
- Wat is GEEN EP-indicator voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG voor nieuwbouw) en bestaande gebouwen?
A. Het aandeel hernieuwbare energie uitgedrukt in een percentage
B. De energiebehoefte in kWh/m2 gebruiksoppervlakte per jaar
C. Gereduceerde setpointtemperatuur voor verwarming
D. Het primair fossiel energiegebruik in kWh/m2 gebruiksoppervlakte
per jaar
C
- Waar staat de afkorting TR voor?
A. Technische ruimte
B. Technische reflectie
C. Totaal radiator
D. Terrein reflectie
A
- Om van een woning of woongebouw de energetische prestatie te kunnen bepalen, hoeft het volgende NIET te worden bepaald:
A. Thermische zone
B. Klimatiseringszone
C. Rekenzone
D. Woonzone
D
- Waar staat de afkorting WKK voor?
A. Warmtekrachtkoppeling
B. Warme en Koude krachten
C. Wet Kracht Koppelingen
A
- Vul in:
Bij ramen moet worden bepaald of er sprake is van een vaste overstek. Als een overstek minder dan ….. % van de gehele breedte van het raam beslaat, moet dit voor het gehele raam worden beschouwd als ‘geen overstek’.
A. 10 %
B. 20 %
C. 50 %
D. 80 %
B
- Je kan een douchewater-WTW op verschillende manieren aansluiten. Welke van onderstaande hoort daar niet bij:
A. Aan de warmtepoort van de mengkraan van de douche.
B. Aan de koudepoort van de mengkraan van de douche.
C. Aan de inlaat van het toestel voor warmtapwaterbereiding.
D. Aan de koudepoort van de mengkraan van de douche en aan de inlaat
van het toestel voor warmtapwaterbereiding.
A
- Woonwagens, woonboten en grondgebonden vakantiewoningen worden voor het bepalen van de woningpositie beschouwd als hetzelfde gebouwtype als een appartement.
A. Correct
B. Niet correct
B
- Welke van onderstaande stellingen zijn juist?
I. Als meer dan 80% van de klimatiseringszone van de woning dezelfde specifieke interne warmtecapaciteit heeft, hoeft de woning niet gesplitst te worden in meerdere rekenzones.
II. Als de specifieke interne warmtecapaciteit een factor 3 of minder verschilt van de verschillende delen zorgt dat niet voor een splitsing van rekenzones.
A. Alleen stelling 1 is correct
B. Alleen stelling 2 is correct
C. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide correct
D. Stelling 1 en stelling 2 zijn beide niet correct.
C
- Om van mechanische toevoerventilatie te spreken moeten minimaal één ventilator en luchttoevoerkanalen aanwezig zijn.
A. Correct
B. Niet correct
A
- Wat doe je als eerste om een Rc-waarde te bepalen?
A. Isolatiedikte bepalen uit tekeningen, rekeningen of ander bewijsmateriaal
B. Bouwjaar of renovatiejaar bepalen
C. Ter plekke bij de betreffende constructie de isolatiedikte meten
D. De betreffende constructie openmaken om te bepalen of er isolatie is
aangebracht
C
- Welke van de volgende stellingen over vrije koeling is correct?
A. Bij vrije koeling wordt altijd gebruik gemaakt van buitenlucht als koudebron.
B. Vrije koeling met Warmte/Koudeopslag (WKO) heeft de hoogste prioriteit in het systeem van koelopwekkers.
B
- Welke factor speelt geen grote rol bij EP1?
A. Mate van kierdichting
B. Rendement van de opwekkers
C. Aanwezigheid van koudebruggen
D. Verhouding glas ten opzichte van dichte geveldelen
B
- Wat wordt beschouwd als een standaard omstandigheid voor de berekening van energieprestatie van woningen volgens NTA 8800?:
A. Energieverbruik van huishoudelijke apparatuur.
B. Gedrag van de bewoners gerelateerd aan verwarming en koeling.
C. Setpointtemperatuur voor koeling.
D. Variabel aantal bewoners per woning.
C
- Welke informatie moet je opnemen van de distributieleidingen?
A. Lengte
B. Isolatie
C. Omgeving waar de leidingen door heen lopen
D. Maximale leidinglengte
E. Alle bovenstaande
E