English text 1 Flashcards
1
Q
op het werk aankomen
A
to arrive at work
2
Q
baas/leidinggevende
A
boss
3
Q
gretig
A
eager
4
Q
wachten op
A
to wait for
5
Q
tegen 10.15 in de ochtend
A
by 10.15 am
6
Q
verspillen
A
to waste
7
Q
collega
A
colleague
8
Q
iemand terugbellen
A
to return a call
9
Q
plotseling
A
suddenly
10
Q
besteden
A
to spend
11
Q
verdwenen, weg
A
gone
12
Q
in plaats van
A
instead of
13
Q
gedurende de werkdag
A
throughout the work day
14
Q
eigenaar
A
owner
15
Q
to arrive at work
A
op het werk aankomen