Engels zinnen N-E Flashcards

1
Q

Je bent zo …!

A

You’re so …!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hij is degene met de …

A

He is the one with the …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hij ziet er altijd … uit.

A

He always looks …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hij heeft een geweldig gevoel voor humor.

A

He’s got a great sense of humour.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Jij lijkt me een heel goede organisator.

A

You seem like a great organiser.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Je ziet er een beetje sip uit.

A

You look a bit down.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Je bent gewoonlijk altijd zo vrolijk.

A

You’re normally such an upbeat person.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hij was niet erg spraakzaam.

A

He wasn’t very talkative.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eén van hen zag er heel vrolijk uit.

A

One of them was really cheerful-looking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De ander zag er de hele tijd heel geirriteerd uit!

A

The other one looked really fed up the whole time!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het doel van … is om …

A

The aim of … is to…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar dacht je aan?

A

What sort of thing were you thinking of?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bedoel je iets van …?

A

Do you mean something like …?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het lijkt een beetje op …

A

It’s a bit like …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het belangrijkste is om …

A

The important thing is …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kun je uitleggen hoe het zou werken?

A

Can you explain how it would work?

17
Q

Kunt u me vertellen wanneer het bezoekuur eindigt?

A

When does visiting time end, please?

18
Q

Wat is er allemaal op school gebeurd?

A

What’s the news from school?

19
Q

Het eerste wat ik moet vertellen is dat …

A

The first thing to tell you is that …

20
Q

Wat is er nog meer gebeurd?

A

What else has been happening?

21
Q

Het andere grote nieuws is dat …

A

The other big news is that …

22
Q

Waar kan ik … vinden?

A

Where will I find …?

23
Q

Dat is het slechtste idee dat ik ooit gehoord heb.

A

That’s the worst idea I’ve ever heard.

24
Q

Ik ben het met je eens dat we iets nieuws moeten verzinnen.

A

I agree with you that we need to come up with something new.

25
Q

Ik weet niet wat ik van je suggestie vind.

A

I’m not sure about your suggestion.

26
Q

Een dansmarathon is misschien een beter idee.

A

A dance marathon might be a better idea.

27
Q

Als je het mij vraagt zou een grapjesmarathon grappiger zijn.

A

If you ask me, a joke marathon would be funnier.

28
Q

Ik zou zeggen dat dat het beste idee tot nu toe is!

A

I’d say that’s the best idea yet!

29
Q

Waarom probeer je niet …?

A

Why don’t you try to …?

30
Q

Misschien moet je proberen …?

A

Maybe you should try …?

31
Q

Het zou een idee kunnen zijn om jezelf een briefje te schrijven.

A

It might be an idea to write yourself a note.

32
Q

Je kunt beter naar de keuken voor bezoekers gaan.

A

You’d be better off going to the visitors’ kitchen.

33
Q

Als ik jou was, zou ik …

A

If I were you, I’d …

34
Q

Sorry, wat zei je over de vloer?

A

Excuse me, what did you say about the floor?

35
Q

Sorry, ik verstond het niet.

A

Sorry, I didn’t catch that.

36
Q

Sorry, wat zei je?

A

Sorry, what was that?

37
Q

Wat zei je, ik hoorde je niet.

A

I beg your pardon, I didn’t hear you.

38
Q

Zou je dat alsjeblieft kunnen herhalen?

A

Could you repeat that, please?