Engels woordenschat file 2 Flashcards
1
Q
een chirurg
A
a surgeon
2
Q
multitasken
A
to multitask
3
Q
een operatiezaal
A
an operating theatre
4
Q
essentieel
A
vital
5
Q
een operatie
A
a surgery
6
Q
geen gemakkelijk leven hebben
A
to not have an easy ride
7
Q
ongeneeslijk
A
incurable
8
Q
verwerken
A
to come to terms with
9
Q
tegenkomen
A
to cross paths with
10
Q
behouden
A
to preserve
11
Q
op een slappe koord dansen
A
to walk a tightrope
12
Q
afstemmen op, op maat maken
A
to tailor
13
Q
redenering
A
reasoning
14
Q
uiteindelijk
A
eventually