Engels G reading H2 Flashcards
1
Q
conceal
A
verbergen
2
Q
culprit
A
dader
3
Q
elaborate
A
uitgebreid
4
Q
maid
A
dienstmeisje
5
Q
mock
A
nep-, namaak-
6
Q
murder
A
moord
7
Q
novelty
A
nieuwigheid
8
Q
plot
A
verhaallijn
9
Q
prop
A
rekwisiet, theatervoorwerp
10
Q
rehearsal
A
repetitie
11
Q
remark
A
opmerken
12
Q
simultaneously
A
tegelijkertijd
13
Q
specifically
A
specifiek, in het bijzonder
14
Q
are intended
A
bedoeld zijn
15
Q
wealthy
A
rijk