Engels Finish Op NL-EN Flashcards
1
Q
Feliciteren (met)
A
To congratulate (on)
2
Q
Gefeliciteerd (niet bij verjaardag)
A
Congratulations
3
Q
Verkering hebben
A
To go steady
4
Q
Het uitmaken
A
To break it off
5
Q
Voogd
A
Guardian
6
Q
Reden
A
Reason
7
Q
overspel
A
Adultery
8
Q
Ontrouw
A
Infidelity
9
Q
Tegenspoed
A
Adversity
10
Q
Lijken op
A
To resemble/ look like
11
Q
Gelijkenis
A
Resemblance
12
Q
Opvallen
A
(To) strike
13
Q
Opmerkelijk
A
Remarkable
14
Q
Te danken hebben (aan)
A
To owe (to)
15
Q
Ouderlijk
A
Parental