Engels 4 Flashcards
1
Q
Vragen
A
(To) ask
2
Q
Antwoord geven
A
(To) Answer
3
Q
Interviewen
A
(To) interview
4
Q
Leren
A
(To) learn
5
Q
Onthouden
A
(To) remember
6
Q
Weten
A
(To) know
7
Q
Studeren
A
(To) study
8
Q
Van plan zijn
A
(To) be going to
9
Q
Iets vinden van
A
(To) think that
10
Q
Eens zijn
A
(To) agree