engels Flashcards
1
Q
by heart
A
uit het hoofd
2
Q
beginner
A
beginner
3
Q
certainly
A
zeker
4
Q
completely
A
heel/ volledig
5
Q
fence
A
hek
6
Q
jump
A
sprong
7
Q
lane
A
kleine straatje
8
Q
lap
A
ronde
9
Q
low
A
laag
10
Q
part
A
deel
11
Q
railing
A
leuning
12
Q
shake (to)
A
schudden
13
Q
slide (to)
A
glijden
14
Q
start (to)
A
beginnen
15
Q
Still
A
nog
16
Q
trick
A
truc
17
Q
B&B (breakfast en bed)
A
soort hotel
18
Q
centre
A
centrum
19
Q
consist of (to)
A
bestaan uit
20
Q
cosy
A
gezellig
21
Q
count (to)
A
tellen
22
Q
discover (to)
A
ontdekken
23
Q
forest
A
bos
24
Q
got out (to)
A
uitgaan
25
laid back
relaxed / onspannen
26
per cent
procent
27
public transport
openbaar vervoer
28
serious
serieus
29
shopping mall
winkelcentrum
30
suit (to)
passen bij
31
teatime
theetijd, rond 16:00 uur
32
tick (to)
aankruisen
33
travel (to)
reizen
34
underground
metro
35
daily
dagelijks
35
entry
toegang
36
exhibition
tentoonstelling
37
exit
uitgang
38
in front of
voor
39
lion
leeuw
40
locked
op slot
41
office
kantoor
42
pocket money
zakgeld
43
queue
rij
44
return (to)
terugkeren
45
spend (to)
doorbrengen
46
spider
spin
47
statue
standbeeld
47
stuff
dingen
48
follow(to)
volgen
49
hurry up (to)
opschieten
49
leave (to)
vertrekken
50
mind (to)
erg vinden
51
motorway
snelweg
52
not yet
nog niet
53
pitch
voetbalveld
53
roundabout
rotonde
54
promise (to)
beloven
55
sign
bord
56
start (to)
starten (h: van auto)
57
tour
rondleiding
58
traffic
verkeer
59
tunnel
tunnel
60
area
gebied
