Eng Vorm Etc Flashcards
Present simple
Vorm: Hele werkwoord (he she it +s)
Gebruik: feit, gewoonte dingen met regelmaat
Vbz: He travels by bus
Sw: Always: never
Present continuous
Vorm: to be + werkwoord+ ing
Gebruik: nu plaatsvindt en aan de gang is.
Vbz: i’m playing right now
Sw: right now, at the moment
Past simple
Vorm: werkwoord + ed of onr
gebruik: afgelopen is (vt)
Vbz: We married 10 years ago
Sw: Yesterday: last week
Past continuous
Vorm: vorm van to be (vt) + werkwoord + ing
Gebruik: in het verleden aan de gang was
Vbz: They were watching tv when I came home
Sw: while
Present perfect
Vorm: Have + voltooid deelwoord
Gebruik: het verleden begon en in het heden nog voortduurt.
Vbz: He has just cleaned his bike
Sw: for: since