Empowerment B Flashcards

1
Q

Abstract denken

A

Helpt je om morele keuzes te maken en om het plaatje als geheel te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Abstract denken

A

Helpt je om morele keuzes te maken en om het plaatje als geheel te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kruispuntdenken /intersectionaligeit

A

Iemand is meer dan alleen een man of vader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Elementen die uitsluiting bepalen

A
  • Relativiteit: relativeer het. Zeg niet mensen in Afrika, dat is geen vergelijking
  • tijdsperspectief. Sociale uitsluiting komt ook door het ontbreken van toekomstperspectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Klassiek denken

A

Zwart wit, één of het ander
Vanuit één perspectief kijken
Je kan een vrouw zijn én zwart, dit zijn 2 verschillende dingen
Iedereen is gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Intersectioneel denken

A

Het is én én
Je kan een vrouw zijn en van mannen dingen houden.
Hogere klasse, leeftijd, geslacht etc heeft invloed op je macht
Er zijn machtsverhoudingen

Dingen hebben invloed op elkaar. Gehandicapt + rolstoel = - -
Knap + slim = + +

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De staten generaal / het parlement

A

De eerste en tweede kamer bij elkaar (het parlement)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De regering

A

De koning, minister president en ministers bij elkaar (uitvoerende of bestuurlijke macht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Natuurstaat

A

Geen vaste wetten en regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Natuurstaat

A

Geen vaste wetten en regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rechtsstaat

A

Wel vaste wetten en regels waar iedereen zich aan moet houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Recht op zelfbehoud

A

Iedereen mag alles doen wat nodig is om in leven te blijven, maar je moet daarbij ook rekening houden met andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Contractfilosofie

A

De burger heeft recht op vrijheid en de overheid moet er voor zorgen dat de burger deze vrijheid krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Contractfilosofie

A

De burger heeft recht op vrijheid en de overheid moet er voor zorgen dat de burger deze vrijheid krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sociaal contract denken

A

Natuurstaat (geen wetten en regels) is onhoudbaar volgens sociaal contract denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De overheid heeft staatsmacht omdat

A

Onze vrijheid gewaarborgd moet worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Legaliteitsbeginsel

A

De overheid heeft macht om onze vrijheid te beschermen, maar mag niks uitvoeren zonder de wetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Schending van machten (trias politica)

A

Macht is verdeeld in:
- wetgevende macht: maakt wetten. Koning, minister, 1ste en 2e kamer

  • uitvoerende/bestuurlijke macht: regering die de wetgeving uitvoert
  • rechterlijke macht: de rechters
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Grondrechten zijn er om de vrijheden van burgers te waarborgen.

Klassieke grondrechten;

A

Beschermen de burgers tegen de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Grondrechten zijn er om de vrijheden van burgers te waarborgen.

Sociale grondrechten

A

Bevordering welzijn burgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kritiek van Hannah Arendt op de mensenrechten

A

Sommige mensen vallen buiten de boot. Bijvoorbeeld door hum afkomst. Arendt vindt dat iedereen recht tot recht moet hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Grote politieke stromingen

Christendemocratie

A

Christelijk mensbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Grote politieke stromingen

Sociaal democratie

A

Zorgend mensbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Grote politieke stromingen

Liberalisme

A

Autonoom mensbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Functionele rationaliteit

A

Een journalist gaat het over de cijfers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waarderationaliteit

A

Een journalist gaat het om de waarde die hij/zij er aan hecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Moferniseringstrend rationalisering

A

Er wordt steeds meer functioneel gekeken:

  • wegvallen religie (secularisering)
  • zo efficiënt en effectief mogelijk
  • meer individuele vrijheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Ijzeren kooi

A

Is de functionele rationaliteit. We hebben meer vrijheden gekregen, maar gaan ook meer van waarde naar functionele rationaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Rationalisering denken

A

Meer handelen vanuit waarde rationaliteit ipv functionele rationaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Tegenmacht

A

De macht wordt gecontroleerd. Bijvoorbeeld door de 2e kamer die de regering controleert (de koning)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Doel van macht

A

Ander beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat staat er in een privacy statement?

A

Waarvoor gegevens gebruikt worden en voor hoe lang bewaard?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Persoonlijke gegevens

A

Naam, adres, tot een persoon herleidbare gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Bijzondere persoonlijke gegevens

A

Gegevens waarmee je schade bij iemand kunt toebrengen

Bijv: video/beeldmateriaal, vingerafdrukken, etnische gegevens, kopie van paspoort

34
Q

Sociaal bewustzijn

A

Je bent jezelf bewust van jouw positie in de samenleving

35
Q

Sociaal bewustzijn beïnvloed je:

A
  • (sub) cultuur en historie. Denk aan verschillende machtsposities
  • beïnvloedt jouw definitie van de situatie en jouw gedrag. Wanneer je zelf minder geld hebt kijkt je anders naar hoe de overheid geld uitgeeft
  • inzicht in de situatie en posities
36
Q

Zuivere klassenmaatschappij

A

Een maatschappij waarin er enkel klassen zijn

37
Q

Oorzaak sociale ongelijkheid volgens Thomas Piketty

A

De kloof tussen arm en rijk.

Dingen worden duurder, maar geld wordt niet meer waard

38
Q

Meritocratie

A

Sociale positie hangt af van merites (verdiensten) en niet van afkomst. Meritocratie gaat uit van klassenmaatschappij. Je kan altijd opklimmen, zolang je de juiste verdiensten hebt. Voorbeeld merites: halen van diploma, vinden van een baan

39
Q

Cultureel kapitaal

A

Wat je kent en kunt (uiterlijk, accent, opleiding)

40
Q

Economisch kapitaal

A

Geld

41
Q

Sociaal kapitaal

A

Wie je kent

42
Q

Participatiewet

A

Wordt uitgevoerd door de gemeente. Zorgt ervoor dat iedereen inkomen heeft op minimaal bestaansniveau

43
Q

Algemene en bijzondere bijstand

A

Geld voor levensonderhoud

44
Q

Arbeidsbeperking (wajong)

A

Arbeidsongeschiktheid en nooit kunnen werken. Kan je gedeeltelijk niet werken? > Dan krijg je een algemene bijstand

45
Q

Beschut werk (voorheen wsw)

A

Mensen met een verstandelijke beperking zodat ze werk op maat krijgen. Verstandelijke beperking en deels aan het werk? > Dan krijg je algemene bijstand

46
Q

Wie heeft recht op een bijstandsuitkering?

A

Iedereen die in Nederland woont en hier rechtmatig verblijft en die zich niet kan voorzien in noodzakelijke bestaanskosten heeft recht op bijstandsuitkering

47
Q

Wanneer heb je geen recht op een bijstandsuitkering?

A
  • gedetineerden
  • mensen die niet rechtmatig in Nederland verblijven
  • bijstandsontvangers die langer dan toegestaan (4 weken) in het buitenland verblijven
  • als je een voorliggende voorziening hebt (: wia, aow, ziektewet)
48
Q

Verplichtingen participatiewet

A
  • meewerken aan scholing, re-integratie sollicitatieplicht
  • algemeen accepteerde baan aanvaarden > na 1 jaar bijstand
  • ingeschreven staan bij een uitzendbureau
  • reisduur tot 3u/100km per dag accepteren
  • scholing volgen
  • tot 27 jaar eerste maand na aanvraag geen uitkering (zoekmaand)
  • vrijwilligerswerk bij langdurige bijstand
  • inlichtingsplicht en boete bij overtreding hiervan
  • taaleis begrijpen, lezen, spreken, schrijven
49
Q

Speciale regeling bijstand voor daklozen

A

Hebben geen huisadres, wel postadres nodig (

50
Q

Middelentoets

A

Gemeente kijkt naar wat iemand nodig heeft

  • inkomsten: uit loon, partneralimentatie, rente, vermogen. Uitgesloten: kinderalimentatie en onkostenvergoeding vrijwilligerswerk
  • vermogen: te veel vermogen is geen recht op bijstand
  • alleenstaand max €6225,00
  • (echt)paren max €12450,00
  • eigen vermogen in huis +- €50.000,00
51
Q

Kostendelersnorm

A

Uitkering wordt aangepast als meerdere volwassenen in 1 huis wonen en de kosten kunnen delen

52
Q

Ziektewet

A

Verplicht loon doorbetalen voor 2 jaar

Eerste jaar: 100%
Tweede jaar: 70%

53
Q

Kenmerken sociale huurwoning

A

Maximum inkomen €40.000 per jaar

Maximale sociale huurprijs €720. Onder de 23 jaar €432

54
Q

Woonnoodsituatie

A

Wanneer je binnen 4 maanden je woning moet verlaten of gaat scheiden

55
Q

Culturalisering

A

Neiging om moeilijk verklaarbaar gedrag af te schuiven op de cultuur

56
Q

Etnocentrisme

A

Beoordelen van een andere cultuur aan de hand van je eigen (daardoor andere snel vreemd of minderwaardig)

57
Q

Exotisering

A

Je focust alleen op het vreemde en culturele, hierdoor vergeet je de persoon (hawaiiaanse mensen)

58
Q

Topoinmodel

A

Biedt een manier om om te gaan met miscommunicaties in culturele omtmoetingen

Taal
Ordening en zienswijze
Persoonlijke relatie tussen deelnemers
Organisatie context gesprek
Inzet en beweegredenen deelnemers
59
Q

Bijzonder onderwijs

A

Onderwijs vanuit een bepaalde opvatting. Bijv montessori of daltononderwijs, of vanuit een bepaald geloof

60
Q

Wet passend onderwijs

A

Leerling moet ondersteuning krijgen als dit nodig is. Moet binnen 6 tot 10 weken na aanmelding

61
Q

Zorgplicht van scholen

A

Scholen zijn in principe verplicht om kinderen aan te nemen en anders passend onderwijs te vinden

62
Q

Clusters in SO

A

1: blinde en slechtziende
2: dove, slechthorend, tos
3: motorisch gehandicapt, verstandelijk gehandicapt en langdurig ziek
4: psychische stoornis en gedragsproblemen

63
Q

Genderidentiteit

A

Hoe voel jij je en identificeer jij je? Voel je je meer een man of een vrouw?

64
Q

Genderexpressie

A

Hoe jij je uit naar je omgeving, hoe wil je dat mensen je zien?

65
Q

Sekse

A

Biologische eigenschappen waarmee je geboren wordt (geslachtsdelen)

66
Q

Sociaal-culturele sfeer

A

Waarden, gewoontes, tradities, stereotypen en wetten bepalen het model van de sociale organisatie

67
Q

Relationele sfeer

A

Gender beïnvloedt jouw gedrag en dat van een ander. Als vrouw wordt je vaak anders aangesproken

68
Q

De persoonlijke sfeer

A

Eigen verwachtingen en interesses

Wat betekend het voor jou om een man of vrouw te zijn?

69
Q

Sustainable Development Goals (VN)

A

Staat dat gelijkheid tussen mannen en vrouwen niet alleen een mensenrecht is, maar ook de basis voor een vreedzame, duurzame en welvarende wereld

70
Q

Sociale ongelijkheid en gender (genderongelijkheid)

A

Bijv loonkloof tussen mannen en vrouwen

71
Q

Beweegredenen van een instantie/persoon om te betalen voor iets?

A
  • belang: wat je belangrijk vindt.
  • bevoegdheid: belangrijk dat je een aanvraag doet bij iemand die hier bevoegd voor is
  • verantwoordelijkheid: iemand moet zich verantwoordelijk voelen voor de sponsoring/investering
72
Q

Rechtshandeling

A

Handeling met rechten en plichten

Bijv een betaling

73
Q

Natuurlijke personen

A

Jij, ik

Natuurlijke personen ademen

74
Q

Rechtspersonen

A

Bijv gemeentes of winkels.

Leven/ademen niet

75
Q

Publiekrechtelijke personen

A

Rechtspersonen die horen bij de overheid.
Handelen in opdracht van de overheid.
Redenen om geld te geven vaak opgenomen in de wet.

Bijv: scholen, bepaalde jeugdzorginstellingen

76
Q

Privaatrechtelijk rechtspersonen

A

Rechtspersonen waarbij de overheid niet betrokken is.

Gesticht door particulieren.

77
Q

Bestuursorganen

A

Afdeling/persoon waarbij je moet zijn om geld te vragen voor een initiatief/activiteit etc.

78
Q

Beschikking

A

Individuele uitkering

79
Q

Subsidie

A

Tijdelijke bijdrage voor een activiteit zonder economisch doel (waar je geen geld aan verdiend)

80
Q

Rechtzekerheidsbeginsel

A

Er moet zich gehouden worden aan de wetgeving

81
Q

Secularisering

A

Steeds minder mensen gaan naar de kerk

82
Q

Sacralisering

A

Iets heilig maken

83
Q

Proeftijd

A

Bij vast contract: 2 maanden
Bij tijdelijk contract tot 2 jaar: 1 maand
Bij een tijdelijk contract tot 6 maanden: geen proeftijd mogelijk