embryologie Flashcards

1
Q

Diplopagus

A
  • Versmolten, symmetrische tweeling

- Bv. Thoracopagus  versmolten t.h.v. thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Sirenomelia
A
  • Zeemeermin syndroom
  • Benen zijn versmolten met elkaar  = caudale dysgenese
  • Oorzaak: er zijn onvoldoende mesodermcellen naar benen gemigreerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Spina Bifida
A
  • Neurale buis defect
  • Gespleten rug
  • Oorzaak: fout in neurulatie: neuroporus caudalis is niet goed gesloten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Anencephalie
A
  • Neurale buis defect
  • Oorzaak: fout tijdens neurulatie: neuroporus cranialis is niet goed gesloten
  • Gevolg: de grote hersenen zijn niet aangelegd
  • Individu heeft een bult op voorhoofd bestaande uit neurectoderm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Rachischisis
A
  • Neurale buis defect
  • Oorzaak: neurale plaat is niet omgevormd tot neurale groeve en neurale buis
  • gevolg: gespleten rug
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Palatoschisis
A
  • Gespleten gehemelte
  • Individu kan niet zuigen
  • Hard gehemelte is niet volledig dicht  geen onderdruk
  • De 2 plica palatinae van de maxillaire prominentia zijn niet met elkaar versmolten
  • Individu drinkt toch door hoofd naar achteren te doen?  kans op verslikkingspneumonie
  • Geen scheiding tussen luchtwegen en mondholte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Cheiloschisis
A
  • Gespleten lip
  • Laterale prominentia zijn niet doorgegroeid naar mediale nasale prominentia
  • Milde vorm
  • Zorgt niet echt voor problemen
  • Chirurgisch makkelijk corrigeerbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Cheilopalatoschisis
A
  • Gespleten lip + gespleten gehemelte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Brachygnathia
A
  • Te korte kaak
  • Inferior  bovenkaak komt over onderkaak  overbijter
  • Superior  onderkaak komt over bovenkaak  onderbijter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Omphalocoele
A
  • navelbreuk
  • Darmen zijn niet terug getrokken uit navel
  • Darmen komen naar buiten met rond darmen peritoneum
  • Embryonaal aanwezig  normaal  voor proliferatie darm
  • = hernia umbilicalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Divertikel van Meckel OF weefselstrengetje
A
  • Divertikel of weefselstrengetje thv darmstelsel
  • Weefselstrengetje = restant van ductus vitellinus
  • Divertikel  Ductus vitellinus heeft zich niet volledig terug getrokken
  • Kan leiden tot ontstekingen  oorzaak : verteerd voedsel in divertikel
  • Normaal bij vogels
     Moeten voedingsstoffen uit dooier halen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Ductus vitellinus percistens
A
  • Ductus vitellinus blijft bestaan

- Verteerd voedselbrij gaat via navel weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Gastroschisis
A
  • Gespleten abdomen
  • Organen komen naar buiten
  • Rond organen zit er geen peritoneum meer
     Peritoneum = gescheurd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Schistosoma reflexum
A
  • Niet leefbaar
  • Gespleten ribbenkas
  • Ribben ontstaan bilateraal als vleugels
     Normaal groeien naar ventraal
     Bij schistosoma reflexum  groeien naar dorsaal
  • Gespleten buikwand die naar verkeerd kant is omgeklapt
  • Dier ligt in omgekeerde stand
  • Ingewanden komen naar buiten te liggen
  • Vaak vroeg detecteerbaar
     Oplossing: foetotomie =
    o Gaat foetus inta-uterin in stukken zagen
    o Zo foetus uit baarmoeder halen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Een fistel
A
  • Kleine verbinding tussen trachea en slokdarm/oesophagus
  • Oorzaak: tracheo-oesophageale groeven zijn niet naar volledig naar elkaar toe gegroeid
  • Bij opname voedsel  deel voedsel naar trachea, naar long
  • Kan leiden tot verslikkingspneumonie
  • Kleine afwijking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Tracheo-oesophageale groeven zijn niet naar elkaar toe gegroeid
A
  • Grote afwijking

- Sterke verbinding tussen trachea en oesophagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Hernia diafragmatica
A
  • Opening in het diafragma
  • Oorzaken:
    • Door trauma
    • Aangeboren
  • 1 v/d 2 pleuropericardeale membranen  slecht gevormd
  • Gevolgen:
    • Longen kunnen moeilijk uitzetten  ademnood
    • Organen dringen secundair in borstkas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
  1. Spina Bifida
A
-	Bijna altijd in lendengebied
	Reden : caudale neuroporus gaat slecht sluiten tijdens neurulatie
-	4 vormen:
1)	Meningocoele
•	Mildste vorm
•	Meningen puilen uit
•	Ruggenmerg blijft in wervelboog
2)	Meningomyelocoele
•	Ruggenmerg en meningen puilen uit
3)	Myeloschisis
•	Gespleten ruggenmerg
4)	Rachischisis
•	Ergste vorm
•	Neurale groeve heeft zich bijna niet gevormd
	We krijgen enkel neurectoderm (verhoging epitheel)
	Geen vorming neurale groeve en neurale buis
•	Neurectoderm ligt bloot
•	Ook cranio-rachischisis  bij hersenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
  1. Hydromyelie
A
  • Vochtophoping in het ruggenmerg
  • Te veel cerebrospinaal vocht in ependymkanaal
  • Door druk  ependymkanaal gaat verwijden
     leidt tot necrose van grijze stof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
  1. Amyelie
A
  • Zeer zeldzaam
  • Geen ruggenmerg
  • Neurale buis  niet gevormd
  • Neurectoderm ligt vrij
  • Neuroporus caudalis  ligt helemaal open
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  1. Lisencephalon
A
  • Gladde hersenen
  • Sulci en gyri  niet gevormd
  • Normaal bij knaagdieren en konijn
  • Gevolg: mentale achterstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  1. Meningocoele
A
  • meningen treden naar buiten
  • Oorzaak: neuroporus cranialis  niet goed gesloten
  • Makkelijk te corrigeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  1. Meningo-encephalocoele
A
  • Meningen + hersenen (grijze stof) treden naar buiten
  • Oorzaak: neuroporus cranialis  niet goed gesloten
  • Ziet er uitwendig het zelfde uit als meningocoele
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  1. Meningo-hydro-encephalocoele
A
  • Ergste vorm
  • Meningen + hersenen (grijze stof) + deel van hersenventrikel treden naar buiten
  • Oorzaak: neuroporus cranialis  niet goed gesloten
  • Niet levensvatbaar
  • Ziet er uitwendig het zelfde uit als meningocoele en meningo-encephalocoele
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
  1. Anencephalie
A
  • Enkel een laag neurectoderm
  • cerebrum  niet aangelegd
  • Bijna geen hersenweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
  1. Hypoplasie
A
  • Milde vorm

- Hersenen  onderontwikkeld, kleiner dan op normaal niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
  1. Agenesie v/d kleine hersenen
A
  • Cerebellum  legt zich niet aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q
  1. Aplasie v/d kleine hersenen
A
  • Cerebellum  onderontwikkeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q
  1. Cyclopie
A
  • Zeldzaam
  • 2 oogblaajes hebben zich op prosencephalon niet apart gevormd
  • Hebben 1 oogblaasje
  • Oorzaak: prosencephalon splitst zich niet in telencephalon en diencephalon
  • Gevolg: 1-oogig individu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
  1. Hydrocephalus congenitus
A
  • Waterhoofd
  • Te veel cerebrospinaal vocht
  • Oorzaken:
    1. Te veel productie cerebrospinaal vocht door plexus choroidei
    2. Geen drainage van cerebrospinaal vocht door bv. opstopping
  • Gevolg: schedelbeenderen kunnen niet sluiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
  1. Coloboma Iridis
A
  • Sleutelgatoog
  • er is een stuk iris afwezig aan de ventrale zijde van het oog.
  • Oorzaak: fissura choroïdea in de oogsteel is niet gesloten
  • oogsteel ontwikkelt zich bilateraal en is afkomstig van neurectoderm. Het ontwikkeld zich op het Prosencephalon en op het stadium van 5 hersenblaasjes bevindt het zich op het diencephalon. Door interactie met het bovenliggend oppervlakte ectoderm zal er op het ectoderm een lensplacode ontstaan. Deze zal op zijn beurt De oogblaajes doen omvormen tot oogbekers.
    De oogsteel heeft ventraal een groeve, de fissura choroidea. Deze dient om belangrijke bloedvaten, namelijk de arteria hyaloïdea, toe te laten. Na het opnemen van de arterie zal in normale omstandigheden deze groeve sluiten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q
  1. Glaucoom
A
  • Te hoge druk door oogvocht
  • Erfelijk
  • Oorzaken:
    • Te veel productie oogvocht
    • Geen afvoer vaan oogvocht door verstopping
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q
  1. Conjunctivitis
A
  • Buitenlaag van oogbol en binnenlaag van ooglid = ontstoken
  • Opgezwollen oog
  • Oorzaken:
    1) bacteriën of virussen in conjunctivale zak
     Conjunctivale zak = een goed micromilieu door warmte hierin
    2) Trauma
     Bv. Katten die met elkaar vechten: nagel van kat, dat veel bacteriën bevat,  veroorzaakt snel ontstekingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q
  1. Microphthalmie
A
  • Aanleg van zeer kleine ogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q
  1. Arteria hyaloidea persistens
A
  • Arteria hyaloidea verdwijnt niet

- Gevolg: belemmering van het zicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q
  1. Cataract v/d lens
A
  • Lens wordt troebel
  • Oorzaak:
    1) Ouderdom
    2) Aangeboren  lensvezels hebben zich slecht aangelegd
  • Frequent bij hond
  • Ook bij kat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q
  1. Anophthalmie
A
  • Zeer zeldzaam
  • Oogblaasjes hebben zich niet aangelegd
  • Gevolg: individu heeft geen ogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q
  1. Ankyloblepharon
A
  • Oogleden zijn vergroeid met elkaar, gaan nooit open
  • Opening oogleden  speciesverschillen:
    • Paard en rund  voor geboorte
    • Carnivoren  paar dagen na geboorte
  • (ogen zijn wel normaal ontwikkeld)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q
  1. Loslaten v/d retina
A
  • Probleem bij intra-retinale spleet

- Neuronaal gedeelte komt los van pigmentgedeelte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q
  1. Dermoiden in conjunctiva en cornea
A
  • Huidstukjes vormen zich in conjunctiva of cornea
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q
  1. Membrana iridopupillaria persistens
A
  • ‘spinnenwebstructuur’ over pupil
  • Draden gaan van dorsaal naar ventaal
  • Draden = bloedvatresten
  • Oorzaak= membrana pupillaris is niet geregresseerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q
  1. Anotie
A
  • Zeldzaam

- Uitwendig oor is niet aangelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q
  1. Microtie
A
  • Zeldzaam

- Oorschelp is te klein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q
  1. Congenitale doofheid
A
  • Komt frequent voor
  • Vaak gelinkt aan fenotype
     Witte katten = vaak doof
     Gen voor kleur = vaak gelinkt met abnormaliteiten van het inwendig oor
  • Oorzaak: geen orgaan van corti
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q
  1. Polycystische nier
A
  • Oorzaak: membraan tussen tubuli contorti (secretorisch gedeelte, afkomstig van metanefrogeen blasteem) en tubuli colligentes (excretorisch gedeelte, afkomstig van ureterisch divertikel) blijft bestaan
     Urine kan niet weg
  • Nier zit vol met blaasjes
  • Gevold: necrose door te hoge druk van de urine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q
  1. Renale agenesie
A
  • Nier (metanefros) is onderontwikkeld

- Oorzaak: verminderde interactie tussen ureterisch divertikel en metanefrogeen blasteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q
  1. Pelvische nier
A
  • Nier zit niet thv lenden, maar zit thv bekken

- Oorzaak: metanefros is mee met lengtegroei van embryo gegaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q
  1. Hoefijzernier
A
  • Nier dat ontstaat uit de 2 metanefrossen die caudaal versmelten met elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q
  1. Foetale lobulatie
A
  • Normaal bij rund
  • Nier is gelobd
  • Afwijking bij de andere huisdieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q
  1. Volledige verdubbeling van de ureter
A
  • ureter verdubbeld

- In 1 nier komen 2 ureters toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q
  1. Ectopie van de ureter
A
  • Ureter mondt niet uit in urineblaas
  • Ureter mondt uit in vagina of in urethra
  • Gevolg: lekkage van urine
     Blaas heeft sterke sfincter, pas bij hoge druk = urine lozing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q
  1. Blaas vertoont mediaan septum
A

1) Volledig septum
- Urine van 1 nier kan niet weg naar urethra
- Urine wordt opgestapeld

2) Partieel septum
- Leidt tot functionele problemen

3) Zandloper blaas
- Moeten regelmatig urineren
- Spasmen van de urineblaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q
  1. Fistel aan de urineblaas
A
  • Urachuskanaal is open
  • Normaal: bij doorknippen van navelstreng  urachuskanaal is doorgeknipt en regresseert tot vertex aan urineblaas
  • Urachuskanaal = kanaal van allantoïs in navelstreng
  • Gevolg: urine gaat weg via navel
  • ‘pisnavel’
  • Normaal tijdens embryonale ont., maar bij geboorte moet urachuskanaal zich gaan sluiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q
  1. Urachus sinus
A
  • Urachuskanaal sluit aan top van urineblaas, maar een blijft en sinus bestaan
  • Gevolgen: ontstekingen  is een warm milieu dus wordt een micromilieu
55
Q
  1. Urachuskiste
A
  • Urachuskanaal sluit thv navel en thv urineblaas, maar er blijft een opening tussen navel en urineblaas
56
Q
  1. Oro-pharyngeaal teratoma
A
  • Monstertumor t.h.v. staartwervels / stuitbeen
  • In tumor  pluripotente cellen = kan alle weefsels aanmaken
    allerlei weefsel in terug te vinden
  • Oorzaak: premordiale kiemcellen migreren naar hoofd, niet naar genitale kam
57
Q
  1. Sacro-coccygeaal teratoma
A
  • Monstertumor t.h.v. staartwervels / stuitbeen
  • In tumor  pluripotente cellen = kan alle weefsels aanmaken
     allerlei weefsel in terug te vinden
     weefsel kunnen afkomstig zijn van endo-, meso- en ectoderm
  • Oorzaak:
    1) fout tijdens gastrulatie:
     Primitieve knoop en primitieve streep is niet volledig geregresseerd
    2) Premordiale kiemcellen migreren naar caudaal, niet naar genitale kam
58
Q
  1. Hermafrodiet
A
  • Bevat testiculair en ovarieel weefsel

- Bij varken  ovotestis genoemd

59
Q
  1. Pseudohermafrodieten
A
  • Komt meer voor dan hermafrodieten
  • Bevat gonade van 1 geslacht maar heeft kenmerken van het andere geslacht
  • Bv individu met ovarium en mannelijke geslachtskenmerken
  • Komt voor bij rund en varken
60
Q
  1. Agenesie v/h geslachtsstelsel
A
  • Geslachtsstelsel is niet aangelegd

- Zeldzaam

61
Q
  1. Partiële agenesie
A
  • Bij varken
  • Een deel van 1 v/d uterushoornen ontbreekt
  • Gevolg: bij ovulatie  eicellen van deze uterushoorn gaan nooit bevrucht geraken in eileider want sperma geraakt hier niet
     Unilaterale dracht
62
Q
  1. Hypoplasie v/h geslachtsstelsel
A
  • Geslachtsstelsel is onderontwikkeld
63
Q
  1. Atresie v/h geslachtsstelsel
A
  • Bepaalde delen van geslachtsstelsel zijn niet aanwezig
  • Bv. - Witte vaarzenziekte  onvruchtbaarheid bij koeien
    -Freemartinisme:
    • Bij runderen die 2lingdracht hebben en waarbij er een versmelting is van de placentaire bloedvaten
    • Stel je hebt vrouwelijk en mannelijk kalf  gevolg: vrouwelijke kalven komen onder in vloed van testosteron, hierdoor gaat vrouwelijk geslachtsstelsel niet goed ontwikkelen (= onvruchtbaar)
64
Q
  1. Dubbele uterus
A
  • Bij vrouwelijke individuen
  • Normaal bij konijnen
  • Oorzaak: kanalen van Müller zijn niet versmolten met elkaar
65
Q
  1. Uterus bicornis
A
  • Bij vrouwelijke individuen
  • Afwijking voor primaten
  • Normaal bij de klassieke huisdieren
  • Oorzaak: kanalen van Müller zijn niet goed versmolten met elkaar
66
Q
  1. FUS-syndroom
A
  • Bij gecastreerde katers
  • Deze produceren meer kristallen
     Kunnen urethra verstoppen
     Ontstaan niercrisis
  • Moet je snel behandelen anders gaan dieren in chock
  • Oplossing : opening thv perineum maken (mannelijk individu vrouwelijk maken )
     Kan lang perineum urineren, kristallen moeten bocht in penis niet maken
67
Q
  1. Hypospadie
A
  • Bij mannelijke individuen
  • Urethrale plooien zijn niet gesloten thv penis
     raphe penis is niet gesloten op bepaalde plaatsen
  • Urethrale plooien ontstaan op de phallus
  • Urethrale plooien = verderzetting van de labio-scrotale zwelling
  • Bij vrouwelijke individuen –> urethrale plooien blijven open
  • Bij mannelijke individuen –> urethrale plooien moeten sluiten
  • Raphe scroti is wel gesloten
  • = ectodermale openingen thv cloacale membraan die dan worden gescheiden in anus en urogenitale sinus
68
Q
  1. Ectopische dracht / zwangerschap
A
  • Embryo ontwikkeld zich niet in de baarmoeder
  • Symptomen zijn vaag
     Hierdoor gaan we het vaak niet zien of merken
  • Detecteerbaar via urineonderzoek en bloedonderzoek
     Gonadotropin-releasing hormoon is in hogere concentratie aanwezig dan bij een niet zwanger individu
  • Embryo ontwikkeld zich in:
    • Wand oviduct
    o Embryo is niet uitgezakt naar de baarmoeder
    o Gevolg: oviduct barst doordat deze een dunnere wand heeft dan de baarmoeder
    o Men krijgt sterke bloeding doordat oviductwand goed doorbloed is
     Gevaar voor verbloedingsdood
     Moeder gaat in chock
    • Cervix / baarmoederhals
    o Bij primaten
    o Embryo is te ver gemigreerd
    o Weinig plaats voor ontwikkeling
    o Gevolg: abortus
    • Buiten voortplantingsstelsel
    o Zeer zeldzaam
    o Bevruchting is wel in eileider gebeurt, maar na bevruchting is embryo uit voortplantingsstelsel gegaan
    o Bv in buikholte
    o Niet leefbaar
69
Q
  1. chorioncarcinoma
A
  • Trofoblastcellen van chorion ontaardigen in kwaadaardige tumor
  • Detecteerbaar via urineonderzoek
     Hoge productie gonadotrofines
70
Q
  1. Blaasmola / hydatidiforme mola
A
  • Tijdens vroege embryonale sterfte  embryo sterft af maar placenta blijft bestaan
  • Placenta woekert verder
  • Hoge productie van gonadotrofines
71
Q
  1. Septumdefecten
A

1) Interatriaal septumdefect
- Oorzaak: interatriaal septum vormt zich op een ingewikkelde manier
- Gevolg: bloed van R atrium komt in L atrium (normaal bij foetus)
- Er komt bijna geen bloed in de R ventrikel
- Gevolgen: R ventrikel ontwikkeld zich niet sterk + er gaat weinig bloed naar de truncus pulmonalis waardoor atresie van de truncus pulmonalis optreedt:
• Atresie van de truncus pulmonalis: slechtontwikkelde truncus pulmonalis
• Oplossing: ductus arteriosus van Botali openhouden zodat bloed van de aorta ook voor een deel in de truncus pulmonalis terecht komt

2) Interventriculair septumdefect
- Meestal aan de dorsale zijde
- Er is iets mis gegaan met de bijdrage van het septum spirale
- Gevolg: mengbloed, verminderd uithoudingsvermogen en in het slechtste geval O2-nood
- Detecteerbeer door hartgeruis: de bloedstromen komen tegen elkaar en dat geeft turbulentie en dit is hoorbaar als hartgeruis

72
Q
  1. Klepdefecten
A
  • Er is iets mis gegaan met de apoptose van het mesenchym
  • Kleppen gaan slecht functioneren
  • Gevolg: hartgeruis
    1) Atrioventiculaire klepdeffecten
    • Foramen ovale blijft open
    • levensbedreigend
    • Bloed komt toe in R atrium, dan gaat het via het foramen ovale naar het L atrium

2) Semilunaire klepdeffecten
• In aorta?
o Bloed uit L ventrikel kan niet weg
o Ductus arteriosus van Botali blijft bestaan
o R hart gaat als compensatie alles proberen op te vangen
o Bloed gaat dus naar de truncus pulmonalis en dan via de ductus arteriosus van Botali naar de aorta

73
Q
  1. Transpositie van de grote bloedvaten
A
  • Levensbedreigend
  • Onderverdeling van het septum spirale heeft zich slecht doorgetrokken
  • De grote bloedvaten zitten niet op thv de juiste ventrikel
    1) Rechte onderverdeling van de truncus arteriosus
    • Normaal zijn de belangrijke bloedvaten gekruisd
    • Aorta vertrekt van de rechter ventrikel ipv de linker ventrikel
    • Truncus pulmonalis vertrekt van de linker ventrikel ipv de rechter ventrikel
74
Q
  1. Ductus arteriosus persistens
A
  • Oorzaak: ductus arterious van Botali is niet geregresseerd
  • Er blijft een verbinding bestaan tussen de aorta en de truncus pulmonalis
  • Gevolg: mengbloed  meestal zichtbaar als blauwziekte
    • Blauwziekte: mucosae van de mondholte en de tong zien blauw door zuurstofnood
75
Q
  1. Truncus arteriosus persistens
A
  • Er is geen duidelijke onderverdeling in een aorta en truncus pulmonalis
  • het ventrale gedeelte is nog altijd 1 stam en pas hierna is er een ondervrdeling van de aorta en een truncus pulmonalis
  • oorzaak: er is iets mis gegaan met het systeem waaruit de truncus pulmonalis en de aorta ontstaat wanneer spiraal septum elkaar scheidt
  • truncus arteriosus: er is een gemeenschappelijke stam v/d aorta en truncus pulmonalis
  • gevolg: cyanose (= blauwziekte)
76
Q
  1. Ontwikkeling van de rechter aortaboog
A
  • Normaal ontwikkeld enkel de linker aortaboog zich en vormt zo de linker aorta
    1) De linker en de rechter aortaboog zijn ontwikkeld
    • Slokdarm zit tussen beide aortabogen
    • Als dier voedsel opneemt, moet slokdarm verwijden.
    • Gevolgen:
    1. Projectiel braken
    o Er komt een druk op de slokdarm. Voedsel kan niet door en hierdoor zal dier moet braken
    2. Flauwvallen
    o Voedsel passeert slokdarm, maar hierdoor zal het tegen de wand van de aortaboog drukken met als gevolg een bloeddrukval
    o O2-rijk bloed kan niet passeren
    o Dier zal buiten bewust zijn voor een korte periode
    2) De rechter aortaboog ontwikkeld zich, maar de linker aortaboog niet
77
Q
  1. Acardia
A
  • Niet levensvatbaar
  • Hart heeft zich niet aangelegd
  • Er is iets mis gegaan bij de endocardbuizen
78
Q
  1. Dextrocardia
A
  • Plooivorming van het hart is naar rechts gebeurd
  • Normaal is de plooivorming naar links
  • Kan voor problemen zorgen  afh van hoe de grote bloedvaten zich ontwikkelen
  • Meestal gepaard met een situs inversus:
    • = alle ingewanden hebben een omgekeerde ligging
79
Q
  1. Tetralogie van Fallot
A
  • Komt voor bij bepaalde hondenrassen
  • Gevolg: cyanose
  • 4 afwijkingen:
    1) Interventriculair septumdefect
    2) Atresie van de truncus pulmonalis
    3) L ventrikel is zeer sterk ontwikkeld doordat er veel bloed in de wand van L ventrikel is terecht gekomen
    4) Overriding aorta (aorta komt voor een deel over het interventriculair septum)
  • Er is een grote R ventrikel aanwezig als compensatie
80
Q
  1. Eisenmenger complex
A
  • Gevolg: cyanose
  • 3 afwijkingen:
    1) Interventriculair septumdefect
    2) L ventrikel is zeer sterk ontwikkeld doordat er veel bloed in de wand van L ventrikel is terecht gekomen
    3) Overriding aorta
  • Er is een grote R ventrikel aanwezig als compensatie
81
Q
  1. Coarctatie van de definitieve aorta
A
  • = een onderbreking van de aorta
  • Zeer zeldzaam
    1) Preductale coarctatie
    • Onderbreking vindt voor de ductus arteriosus van Botali plaats
    • Ductus arteriosus van Botali blijft open als compensatie
    • Bloed kan van truncus pulmonalis via de ductus arteriosus van Botali naar aorta
    2) Postductale coarctatie
    • Onderbreking vindt na de ductus arteriosus van Botali plaats
    • Onleefbaar
    • Truncus pulmonalis met de ductus arteriosus van Botali kunnen het niet meer compenseren
82
Q

1) Venae cardinales caudalis blijven bilateraal aanwezig

A

• Gevolg: dubbel vena cava caudalis systeem
• Kan ook met de vena cardinalis cranialis gebeuren:
o Normaal:
 vena cardinalis cranialis sinister verdwijnt
 we krijgen een sinus coronarius
 craniaal deel van vena cardinalis cranialis sinister versmelt met vena cardinalis cranialis dextra
o vena cardinalis cranialis sinistra is blijven bestaan
o gevolg: dubbel vena cava cranialis systeem

83
Q
  1. Bijmilten
A
  • oorzaak: er zijn meerdere groepering van mesodermcellen in het mesogastrium
  • normaal is er 1 groepering van mesodermcellen
  • vaak geen functionele gevolgen
84
Q
  1. Agenesie van de milt
A
  • Milt heeft zich niet aangelegd
  • Vaak geen functionele gevolgen want andere organen zullen de functie van de milt dan overnemen (beenmerg zal rode bloedcellen stapelen)
85
Q
  1. Agenesie van de thymus
A
  • Thymus heeft zich niet aangelegd
  • Kan afweer reactiesgevolgen hebben
  • F thymus: rijping T-lymfocyten
86
Q
  1. Achondroplasie
A
  • Dwerggroei
  • Oorzaak: gestoorde enchondrale verbening thv de groeischijf
  • Gevolg: de ledematen zijn te kort, maar het hoofd gaat meestal wel een normale grootte hebben (afh van individu)
    bv. Bulldog kalf
    • Bij runderen
    • Ledematen zijn te kort en hoofd is te klein
    • Er is een sterke zwelling thv de gewrichten
87
Q
  1. Acromegalie
A
  • Reuzengroei
88
Q
  1. Hemivertebra
A
  • Aanleg van een halve wervel
  • Deze halve wervel gaat zich versmelten met een andere wervel
  • Er is iets mis gegaan met het sclerotoom
89
Q
  1. Kyfose
A
  • Bult rug
  • Gebogen wervelkolom
  • Gevolg: druk op tussenwervelschijf. Hierdoor gaat de tussenwervelsschijf uitpuilen met als gevolg druk op het ruggenmerg
90
Q
  1. Scoliose
A
  • Slangen ruggengraad

- Ruggengraad is gebogen in horizontale richting

91
Q
  1. Halsrib
A
  • Rib is thv laatste halswerveld niet geregresseerd

- Gevolg: minder beweeglijkheid

92
Q
  1. Amelie van de ledematen
A
  • Afwezigheid van 1 of meerdere ledematen

- Vinvormige structuur heeft zich niet ontwikkeld

93
Q
  1. Fokomelie
A
  • Ledematen hebben zich niet sterk gevormd
  • Meestal hebben de voorbene zich slecht ontwikkeld, maar de achterbenen hebben zich wel goed ontwikkeld
  • De vinvormige structuur blijft, ontwikkeld niet verder
  • Komt vaak voor bij kinderen waarvan de moeder het geneesmiddel thalidomide nam
94
Q
  1. Micromelie
A
  • Alle botstructuren van de ledematen zijn aanwezig, maar ze zijn korter dan normaal
  • Gevolg: een te klein lidmaat
95
Q
  1. Sympodie
A
  • Vingers en de metatarsaal of metacarpaal beenderen zijn versmolten met elkaar
96
Q
  1. Syndactylie
A
  • 1 of meerdere vingers/ tenen zijn versmolten met elkaar
97
Q
  1. Kreeftenklauw
A
  • Een vorm van sympodie
  • Versmelting van de tenen en metatarsaal beenderen
  • Precies een voet die zich in 2 heeft gesplitst met de conformatie van een klauw van een kreeft
98
Q
  1. Symmelie / sirenomelie
A
  • De 2 achterste ledematen zijn versmolten met elkaar
99
Q
  1. Pes equinovarus
A
  • Voeten zijn van mekaar weg gegroeid

- O-benen

100
Q
  1. Pes equinovalgus
A
  • Voeten zijn krom / scheef
101
Q

Hemimelie

A
  • Lidmaat heeft zich voor de helft aangelegd
102
Q
  1. Apodie
A
  • Voet/hand heeft zich niet ontwikkeld
103
Q
  1. Polypodie
A
  • Er is een lidmaat te veel
  • Oorzaken:
    1) Afkomstig van een tweeling broer of zus
    2) Iets mis gegaan bij de regressie van het aantal tenen
104
Q
  1. Polydactylie
A
  • Soms een raskenmerk
  • Bv beauceron  hubertusklauw
  • Oorzaak: iets mis gegaan met de regressie van het aantal tenen of vingers
105
Q
  1. Monodactylie
A
  • Er is een teen/vinger te weinig
106
Q
  1. Adactylie
A
  • Tenen / vingers zijn niet aangelegd
107
Q
  1. Dysplasie
A
  • Oorzaak: gewrichten hebben zich slecht gevormd

- Bv heupdysplasie

108
Q

Arthrogryposis

A
  • Oorzaak: gewrichten hebben zich slecht gevormd
  • Gevolg:
    1) Verstijving van de gewrichten
    2) Kromme beenderen
  • Komt frequent voor bij het kalf (komt ook nog voor bij andere diersoorten)
  • Meestal bij de achterste ledematen:
    • ledematen zijn te ver naar voor gebogen
    • thv tarsus is er een verstijving van het gewricht
    • individuen kunnen moeilijk recht staan
  • soms kan men het behandelen door de pezen los te weken en te trekken, maar meestal wilt de boer er niets aan doen om 1 kalf er door te krijgen
  • wordt ook veroorzaakt door het Schmallenbergvirus
109
Q
  1. Albinisme
A
  • Er is geen pigmentatie van de huid

- Oorzaak: neurale lijstcellen zijn niet gemigreerd naar de epidermis

110
Q
  1. Atrichose
A
  • Het individu heeft geen haar
  • Bij sommige rassen is het een raskenmerk
    • bv naakthonden: enkel haar thv voorhoofd en staart omdat hier eerste haargroei embryonaal is
111
Q
  1. Hypotrichose
A
  • Individu heeft te weinig haar

- Heeft geen fysieke gevolgen

112
Q
  1. Hypertrichose
A
  • Individu heeft te veel of te lang haar

- Gevolgen: thermodynamisch probleem

113
Q
  1. Epitheliogenesis imperfecta
A
  • Levensgevaarlijk
  • Epidermis is slecht aangelegd
  • Dermis komt bloot te liggen
    • Gevoelig voor infecties
114
Q
  1. Ichtyose
A
  • Niet leefbaar
  • Er wordt te veel hoorn op de huid aangemaakt
  • Gevolg: breuklijnen met bloeding er tussen + individuen zien heel wit
115
Q
  1. Dermatosparaxie
A
  • Dermis is slecht aangelegd

- Gevolg: breuklijnen, hierdoor gaat dermis gemakkelijk scheuren

116
Q
  1. Hypermastie
A
  • Zeldzaam

- Er zijn meerdere klierpakketten aanwezig

117
Q
  1. Hyperthelie
A
  • te veel tepels
  • oorzaak: fout tijdens de regressie van de melklijsten
  • 1) Er worden 2 melklijnen aangelegd aan ventrale zijde van thorax en abdomen
    2) De melklijnen gaan verdikken tot melklijsten
    3) Afh. van diersoort gaan we een verdere proliferatie krijgen van de melklijsten tot melkheuvels
    o Bv bij vrouwen blijven enkel 2 pakketten bestaan thv thorax
    o Bv bij carnivoren en de zeug blijven de 2 melklijsten bestaan thv thorax en abdomen
    4) Thv melkheuvel gaat er een epitheelknop in de diepte dringen die zo een epitheelstreng vormt die gaat vertakken
    5) Epitheelknop met omliggend mesenchym gaat prolifereren en vormt tepel
118
Q
  1. Gynaecomastie
A
  • Zeldzaam

- Het mannelijk individu heeft melkvorming door de hormonale regeling

119
Q
  1. Wat is de sinus cervicalis? Blijft deze bestaan bij het volwassen individu?
A
  • Uit de 2 kieuwboog ontstaat er een plica opercularis (een deksel). Dit groeit over de resterende kieuwbogen. Ruimte tussen de kieuwbogen en het tuberculum = sinus cervicalis
  • Blijft niet bestaan want het moet worden opgevuld met spieren afkomstig van de cervicale somieten
  • Als het niet wordt opgevuld, krijg je bv cervicale kisten
120
Q

een cliënt belt jou op dat hij een probleem heeft met 1 van zijn kittens. Via de navel komt er een stinkende bruine brei naar buiten, die de eigenaar omschrijft als diarree. 1) hoe zou je deze afwijking noemen? 2) bespreek de normale ontwikkeling van deze structuur. (start op niveau van de kiembladen)

A
  • ductus vitellinus persistens
  • ductus vitellinus is blijven bestaan. Dit is een verbinding van de oerdarm met de dooierzak via de navelstreng. Hierdoor zal er bij de geboorte, bij het doorknippen van de navelstreng, verteerd voedselbrei naar buiten gaan.
  • oerdarm = endoderm met errond splanchnopleura
  • ## tijdens de embryonale ont van de oerdarm zal deze zich afscheiden van de dooierzak, maar thv de navelstreng blijft er tijdelijk nog een verbinding. Deze verbinding is de ductus vitellinus. Deze moet verdwijnen.
121
Q

Bespreek het ontstaan van de retina (start op niveau van de kiembladen)

A

de oogsteel ont zich uit het neurectoderm, namelijk bij het ontstaan van de hersenblaasjes zal er bilateraal een oogblaasje ontstaan thv het Prosencephalon en op het stadium van de 5 hersenblaasjes op het diencephalon. Door interactie ontstaat op het bovenliggend oppervlakte ectoderm een lensplacoder. Deze laten op hun beurt het oogblaasje differentiëren tot een oogbeker. Deze hebben ventraal in hun steel een groeve, de fissura choroïdea. Deze groeve dient om belangrijke bloedvaten toe te laten, namelijk de arteria hyaloïdea. Na het opnemen van het bloedvat zal in normale omstandigheden deze groeve sluiten.

122
Q

De schedel wordt gevormd door 3 celgroepen, welke?

A
  • mesoderm van de occipitale somieten
  • mesoderm van de kieuwbogen
  • neurale lijst cellen
123
Q

Geef het ontstaan van de paranasale sinussen.

A
  • Epitheliale instulpingen in de laterale wand van de neus.
  • ingroei van verschillende schedelbeenderen
  • uitholling van deze beenderen waardoor deze met lucht worden opgevuld.
124
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van aneuploïdie?

A

non-disjunctie tijdens de 1e of 2e meiotische deling waardoor er 1 chromosoom teveel (trisomie) of te weinig is (monosomie)

125
Q

Bespreek de ontwikkeling van de schildklier.

A

Epitheelcellen, afkomstig van endoderm, dringen in de bodem thv de tong, namelijk thv het foramen caecum. Deze cellen migreren ventraal van de tong naar caudaal en vormen zo dus de ductus thyreoglossus. Caudaal van de tong vormen ze 2 lobben. Dit zijn de lobben van de schildklier. Secundair verdwijnt de ductus thyreoglossus door apoptose.

126
Q

Vergelijk de opbouw van de placenta van de hond met het basispatroon.

A

Het basispatroon bestaat uit 6 lagen, namelijk 3 foetale en 3 maternale lagen.
De foetale lagen: epitheel chorion, bindweefsel chorion, allantoïs bloedvaten.
De maternale lagen: epitheel endometrium, bindweefsel endometrium en endometriale bloedvaten.
De hond heeft 4 lagen: alle foetale lagen en de endometriale bloedvaten. De hond heeft een beperkte placenta. Deze placenta noemt men de placenta zonaria en heeft dus een intenser contact met het moederdier.

127
Q

Wat is de oorsprong van de ductuli efferentes

A
  • restant van het kanaal van Wolff / ductus mesonefroticus. Dit is het afvoerkanaal van de mesonefros / embryonale nier.
  • intermediair mesoderm
  • de mesonefros ontwikkelt zich als 2e structuur caudaal van de pronefros en craniaal van de metanefros. Deze nier ontstaat uit de nefrogene kam.
128
Q

Een cliënt belt jou op dat hij een probleem heeft met 1 van zijn pasgeboren kittens. Het kitten wil de hele tijd gaan drinken bij de moeder maar de melk komt langs de neus er terug uit en het lijkt alsof het zich de hele tijd verslikt. Bij aankomst bekijk je het kitten uitwendig en alles ziet er normaal uit. Bij openen van de mond merk je een aangeboren afwijking. 1) Geef de wetenschappelijke naam van deze afwijking. 2) Bespreek de normale ontwikkeling van deze strucuur.

A
  • Palatoschisis
  • het definitieve gehemelte ontwikkeld zich uit 2 delen: primitief en secundair gehemelte.
    Het primitief gehemelte ontstaat uit het oppervlakte ectoderm. Bij de cephale welving gaan de mediale nasale prominentiae met elkaar versmelten tot het intermaxillair segment, met aan de buitenzijde het philtrum en aan de binnenzijde het primitieve gehemelte.
    Het secundair gehemelte ontstaat door groei van de bilaterale plicae palatina, afkomstig van de maxillaire prominentiae, naar de middenlijn. Deze gaan mediaal met elkaar versmelten en deze plaats vinden we bij het volwassen individu nog altijd terug als de raphe palatini. De maxillaire prominentiae zelf ontstaat als een dorsale uitgroei van de 1e kieuwboog en is dus endoderm.
129
Q

Bij de partus zal ‘het water breken’ bij een rund. Over welke structuur heeft men het hier? Hoe ontwikkelt zich deze? Zijn er species verschillen? verdwijnt deze structuur volledig bij het volwassen individu? Indien neen, wat blijft er dan van over?

A
  • allantoïs
  • ontstaat als een caudaal divertikel van de oerdarm.
  • endoderm met errond splanchnopleura
  • het groeit naar de navelstreng en bij onze huisdieren gaat het verser groeien als het urachuskanaal naar het extra-embryonaal coeloom. Dit gaat samen met het chorion het belangrijkste vruchtvlies vormen.
  • bij primaten groeit deze niet naar het extra-embryonaal coeloom. Het amnion is hier het belangrijkste vruchtvlies.
  • bij de geboorte wordt de navelstreng doorgeknipt en zal het urachuskanaal zich dus sluiten. De allantoïs blijft bestaan en zal de urineblaas vormen.
  • deze zal zich scheiden van de oerdarm (spijsverteringsstelsel) door het urorectale septum.
130
Q

Hoe ontstaat het omentum majus?

A

Uitgroei van het dorsaal mesenterium.
splanchnopleura
bij de draaiing van de maag zal er een verdere uitgroei zijn van het dorsaal mesenterium naar ventraal en caudaal waardoor er een lus gevormd wordt bestaan uit 2 bladen. Hier tussen zit een virtuele ruimte.

131
Q

Bespreek de ductus venosus (ligging-functie)

A
  • thv lever
  • F: by-pass systeem om voedingsstoffen afkomstig van de vena umbilicalis sinister rechtsstreeks naar het hart te sturen
  • = versmelting van de vena vitellina dextra en de vena umbilicalis sinister
132
Q

Bij de normale ontwikkeling zal het foramen ovale zich spostnataal sluiten.

1) Waarom postnataal?
2) Bespreek de structuren die mee de sluiting maken.

A
  • Postnataal komt er 02 rijk bloed in het L atrium terecht door ontplooiing van de longen. Door deze druk in het L atrium zal het septum primim tegen het septum secundum drukken en vormt zo het septum interatriale. Hierdoor wordt het foramen ovale. Dit was een ventrale opening in het septum secundum. Het ostium secundum was een dorsale opening in het septum primum.
  • septum primum ontstaat eerst als een sikkelvormige structuur die uit de dorsale wand van het atrium komt en sluit op het septum intermedium. Direct na deze sluiting ontstaat er dorsaal een ostium secundum. Daardoor is er een 2e septum nodig, het septum secudum, dat zich naar aan de rechterkant ontwikkeld. Deze zal ventraal niet volledig afsluiten : het foramen ovale. Op deze manier wordt het maternaal bloed van het R atrium meteen naar het L atrium geleid om zo cia de aorta naar het lichaam te gaan.
133
Q

Een cliënt belt jou op dat 1 van zijn mannelijke pups hurkend plast en dat onder de anus urine naar buiten komt. Je stelt een grote opening vast in de perineumstreek.

1) hoe noemen we deze afwijking?
2) Hoe ontstaat deze?

A
  • hyperspadie
  • 1/meerdere openingen in de urethra pars penina.
  • oorzaak: slecht sluiten van de uretherale plooien
  • deze vormen de urethrale opening of dus de vulva bij het vrouwelijke individu.
  • ontstaat door een verhoging van het oppervlakte ectoderm rond de cloacale membraan. Deze liggen lateraal van de phallus.