El Trabajo Flashcards
Kantoor
Un oficio
Functie op het werk
Un puesto de trabajo ( puesto de director)
Afdeling
Un departamento
Een zaak/ familie zaak
Un negocio/ un negocio familiar
Werkplaats/workshop
Un taller
Een stagiair
El estudiante prácticas
Commerciële functie
El/la comercial
Manager
El / la empresario/a
De eigenaar/ de baas
El /la dueño/a = el patrón
Verantwoordelijke
El/la responsable= el /la encargado/a
Vervanger
El/ la sustituto/a
Interim
El /la interino/a
Interim
El /la interino/a
Werken als … ingenieur
Trabajar de /como ingeniero
Wat doe je ( werk)
Dedicarse a /¿ A que te dedicas?
Naar de winkel gaan
Llevar una tienda / un nergocio
Klanten helpen
Attenderen a los clientes
Zieke collega’s vervangen
Sustituur a los clientes
Solliciteren
Solicitar un puesto
Een plaatsje verkrijgen (werk )
Conseguir un puesto
In ploeg werken
Trabajar par/en turnos
Dag- / nachtploeg
El turno de la mañana/de la noche
Voltijds / half tijdens werken
Trabajar a horario completo / parcial
Werken in groep / aan de band
Trabajar en equipo / en cadena
Samenwerken
Colabor con los colegas
Dag en nacht werken
Trabajar de sol a sol
Werkdag
La jornada laboral
Aannemen <-> ontslaan van een werknemer
Contratar <-> despedir a un empleado
Promotie verkrijgen
Obtener una promoción
Loonsverhoging vragen
Pedir un aumento de sueldo
Werk onderbreken door ziekte
Estar de baja por enfermedad
Werk onderbreken voor materniteit
Etar de baja por maternidad
Staken
Hacer (la) huelga
Werkloos zijn
Estar en (el) paro ( parar)
Vervroegd pensioen aanvragen
Coger la jubilación anticipada
Handige harry
Manitas
Karweitjes doen in huis
Hacer chapuzas en casa
