El tiempo libre Flashcards
1
Q
Lopen
A
Correr
2
Q
Skiën
A
Esquiar
3
Q
Naar concerten gaan
A
Ir a conciertos
4
Q
Gymnastiek doen
A
Hacer gimnasia
5
Q
Naar het theater gaan
A
Ir al teatro
6
Q
Inkopen doen
A
Ir de compras
7
Q
Voetbal spelen
A
Jugar al fútbol
8
Q
Tennis spelen
A
Jugar al tenis
9
Q
Een boek (novel) / strip lezen
A
Leer una novela / un cómic
10
Q
Zwemmen
A
Nadar
11
Q
Met de hond gaan wandelen
A
Pasear con el perro
12
Q
Met vrienden uitgaan (2)
A
Salir / quedar con amigos
13
Q
Piano spelen
A
Tocar el piano
14
Q
(Blok)fluit spelen
A
Tocar la flauta
15
Q
Gitaar spelen
A
Tocar la guitarra