Economie crisis hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

arbeidsdeling

A

arbeidsproces te verdelen in afzonderlijke taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

arbeidsproductiviteit

A

de productie per persoon per tijdseenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ruil in natura

A

ruil van goederen tegen goederen zonder geld . ook wel directe ruil genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ruilwaarde

A

De verhouding waarin een product kan worden geruild tegen andere producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

transactiekosten

A

Transactiekosten zijn alle kosten die in het economisch verkeer moeten worden gemaakt ten behoeve van het tot stand brengen van een transactie. Het gaat bij transactiekosten om de kosten die boven op de prijs van het product komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

indirecte ruil

A

ruilen met geld als ruilmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

nominale waarde

A

De waarde op het munt zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

intrinsieke waarde

A

De waarde van het materiaal van het munt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

chartaal geld

A

stoffelijk geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

giraal geld

A

virtueel geld op je bankrekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

rekenmiddel

A

geld die gebruikt wordt om de waarde van goederen en diensten vast te stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

spaarmiddel

A

geld die je tijdelijk kunt bewaren, bijv als je een deel van je inkomen niet consumeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

rente

A

vergoeding voor lenen of sparen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aflossing

A

terugbetalen van je lening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

rekening-couranttegoeden

A

betaalrekeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

liquide middelen

A

munten en geld in de bank

17
Q

liquidspercentage

A

liquide middelen delen door rekening couranttegoeden