Economie Flashcards

1
Q

Waaruit bestaat de kostprijs?

A

inkoopprijs en bedrijfskosten per product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de productiefactoren?

A

natuur, arbeid en kapitaalgoederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke manieren kun je arbeid verrichten

A

wit, zwart en grijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen maatschappelijke kosten en baten?

A

maatschappelijke kosten zijn nadelen van de productie en consumptie voor de samenleving. Maatschappelijke baten zijn voordelen van de productie en consumptie voor de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de marktkenmerken?

A

aantal vragers, aantal aanbieders en hun marktaandelen, toetredingsdrempel, homogeen of heterogeen en transparantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen heterogene en homogene producten?

A

homogene producten zijn producten die in de ogen van de consument niet verschillen en hetrogene producten die in de ogen van de consument wel verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke soorten marktvormen zijn er?

A

Volkomen concurrentie, monopolistische concurrentie, homogeen oligopolie, heterogeen oligopolie en monopolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt de krappe arbeidsmarkt in?

A

als de vraag naar arbeid groter is dan de aanbod van arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat houdt de ruime arbeidsmarkt in?

A

als de aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly