Ecologie 1 begrippen Flashcards

1
Q

levengemeenschapstructuur

A

Het aantal soorten dat in een levengemeenschap wordt aangetroffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

interspecific interaction

A

een betrekking tussen individuen van 2 of meer soorten in een levensgemeenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

competition

A

wanneer beide soorten dezelfde bronnen nodig hebben om te overleven (-/-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wederzijdse uitsluiting

A

Het principe dat wanneer 2 soorten gebruik maken van een dezelfde beperkte bronner, 1 dit effectiever zal doen en de anders zal aanpassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

eplotation

A

een interactie waarbij de de ene soort overleefd door te voeden met de andere
(+/-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

predation

A

een interactie waarbij de ene soort de andere vermoord en eet. (+/-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aposematic coloration

A

Prooidieren met mechanisch of chemische verdediging hebben vaak opvallende kleuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cryptic colaration

A

kleuren die prooidieren helpen te verstoppen (schutkleuren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

batesian mimicry

A

het nabootsen van een gevaarlijke soort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

herbivory

A

wanneer een herbivoor een deel van een plang eet en deze hierbij niet vermoord (+/-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

parasitism

A

een interactie waarbij het ene organisme zich voedt met het andere, maar deze hierbij niet vermoordt (+/-).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mutualisme

A

een intactie waarbij beide organismes hun voordeel eruit halen (+/+).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

commensalisme

A

een interactie waarbij het ene organisme een voordeel heeft en de andere geen nadeel (+/0).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ecosysteem

A

de samenhang tussen alle biotisch en abiotische factoren in een gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

primaire producent

A

autotrofe organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

primaire consumenten

A

herbivoren

17
Q

secundaire consumenten

A

carnivoren die herbivoren eten

18
Q

tertaire consumenten

A

carnivoren die carnivoren eten

19
Q

reducenten

A

organisme die hun voedingstoffen halen uit dood organisch materiaal

20
Q

primaire productie

A

hoeveelheid licht die in energie word omgezet.

21
Q

gross primaire productie (GPP)

A

de totale primaire productie van een ecostysteem.

22
Q

Net primaire productie (NPP)

A

de primaire productie min de energie die de producenten zelf gebruiken

23
Q

eutrophication

A

een proces waarbij elementen zoals fosfor en stikstof in hoge concentratie het water bereiken waardoor er een grote groei in organisme plaatsvind

24
Q

lichthoeveelheid berk

A

hoge lichthoeveelheid

25
lichthoeveelheid eik
gemiddeld
26
lichthoeveelheid beuk
laag
27
strooisel laag
bestaant uit dood materiaal van bomen, word afgebroken door microorganismes.
28
mineralisatie
het omzetten van de strooisellaag in voedzame stoffen
29
Mor