Eco Klas 4 H3/4 Flashcards
Investeren
Bedrijven besteden geld aan productiemiddelen, zoals kapitaalgoederen.
Kostprijs per product
De gemiddelde kosten voor het maken van één product.
Productiefactoren
Alle middelen die je nodig hebt op te produceren: natuur, arbeid kapitaal en ondernemerschap.
Natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
Pacht, loon, huur en rente, winst
Toegevoegde waarde
De extra waarde die ontstaat doordat een bedrijf een product bewerkt.
Variabele kosten
Kosten die veranderen als je meer of minder gaat produceren. Bijv de kosten van grondstoffen.
Vaste kosten
Kosten die niet meteen veranderen als je meer of minder gaat produceren. Bijv de huur van je gebouw.
Arbeidsproductiviteit
De productie per persoon in een bepaalde tijd
Brutowinst
Wat je overhoudt van de omzet nadat je de inkoopwaarde ervan betaald hebt.
Maatschappelijke verantwoord ondernemen (mvo)
Bedrijven houden bij hun productie zoveel mogelijk rekening met de gevolgen voor mens en milieu.
Omzet
Verkoopopbrengst. Het totaalbedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten.
Productiecapaciteit
De maximale hoeveelheid die een bedrijf kan produceren.
Evenwichtshoeveelheid
Het aantal producten dat gevraagd en aangeboden wordt bij de evenwichtsprijs
Transparante markt
Een markt waarin je de aangeboden producten en prijzen goed met elkaar kunt vergelijken
Fusie
Twee bedrijven vormen samen één nieuw bedrijf
Heterogene goederen
Producten waarbij het voor een klant verschil maakt wie het levert of van welk merk het is.
Homogene goederen
Producten die voor klanten niet van elkaar verschillen
Kartel
Verboden afspraken tussen bedrijven om hun onderlinge concurrentie te bespreken.
Marktaandeel
De afzet (of omzet) van een bedrijf in procenten van de totale afzet (of omzet) op de markt.
Monopolie
Marktvorm met maar één aanbieder