DutchVocabSofie - Sheet1 Flashcards

1
Q

uitroepen tot

A

Hij werd to winnaar uitgeroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

opmerken

A

Het is door niemand opgemerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gelegengeid

A

kans, mogelijkheid. De gelegenheid voorbij laten gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aan een baan helpen

A

helpen om job te vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in het leven roepen

A

PS wil nieuw spaarboekjein het leven roepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarbij

A

at/by/near which … in the course of which. …. ongeluk, waarbij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

opdoen

A

ervaring, kennis, informatie opdoen. parfum, zonne cream opdoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aanbrengen

A

apply. zonne cream, lijm, aanbrengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

meedoen

A

participeren. Mag ik meedoen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

aansluiten

A

join. Bij een partij aansluiten. Mag ik aansluiten (in cafe).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

leeggoed

A

empty bottles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

luik

A

1.hatch – doorgeefluik, rolluik 2. Part – stageluik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bevallen

A

1.like – Het leven hier bevalt me. Bevalt het jou? 2. Give birth – Ze moet in january bevallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aanstaan

A

like – De kleur staat me niet aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zuivel

A

dairy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bijvullen

A

fill up – een glas/tank bijvullen

17
Q

aannemen

A

1.ontvangen – pakje aannemen 2. uitdaging aannemen – accept the challenge 3. houding aannemen – adopt an attitude 4. neem een ding van mij aan.

18
Q

uitdaging

A

challenge - een uitdaging aannemen, een uitdaging aan de wetenschap, die nieuwe baan is voor haar een uitdaging

19
Q

ervoor gaan

A

iets doen met enthusiasm.

20
Q

meetellen

A

count – ook klanvrindelijheid telt mee, dat telt niet mee

21
Q

overeenkomen

A

A22A52similar to – zijn keuze komt overeen met de mijne.

22
Q

meestappen

A

deelnemen – meestappen in een project

23
Q

op het einde lopen

A

finish – de zaak loop on zijn einde

24
Q

aanwerven

A

in dienst nemen, recruit

25
Q

rosengeur en maneschijn

A

nietallemaal rozengeur en maneschijn zijn

26
Q

slaagkans

A

mogelijkheid om de slagen

27
Q

verantwoordelijk

A

responsible - iemand voor iets verantwoordelijk stellen

28
Q

bindende ingangs proven

A

entrance exam

29
Q

doorgaans–

A

generally, usually

30
Q

toename

A

stijging, growth, rise – een toename met 10% X afname daling

31
Q

vertalen

A
  1. Translate – deze uitdrukking is niet te vertalen. 2. Translate, convert, transform - het geleerde vertalen naar de eigen praktijksituatie.
32
Q

verspelen

A

– waste – een kans verspellen, zijn geld en goed verspelen

33
Q

wellicht

A

waarschijnlijk, possibly

34
Q

aanzetten

A
  1. Motiveren iemand. 2. become fat – Je bent aangezet (verdikt, bijgekomen x vemagert). 3. Start ip – de motor/radio/verwarming aanzetten – 4. put up to – iemand tot spoed aanzetten
35
Q

tandje bijsteken

A

een extra moeite doen