Dutch Words - From Notepad Flashcards
Kom binnen
come in
Hoe heet je?
What is your name
Ik heet Marisa.
My name is Marisa
Waar kom je vandaan?
Where are you from?
Ik kom uit Amerika
I come from America
Hoelang blijf je in Nederland?
How long are you staying in the Netherlands?
Ik blijf vier weken
I am staying for 4 weeks
Herhalen
To repeat
Begrijpen
To understand
Voorbeeld
Example
Zin
Sentence
Get hat prima.
I am good.
ook gooed
also good
Dag/Tot Ziens/Dui
Goodbye
Welke
which
groeten
regards in an email greeting
meestal
most of the time
nou
well
taalwetenschap
language sciences
congres
convention
sturen
to send
onvontangen
to receive
meteen
right away
nog
still
verder
further
nog een fijne dag verder
have a good rest of the day
hebben
to have
zijn
to be
allebei
both
langzaam
slow
gisteren
yesterday
moe
tired
fouten
mistakes
baan
job
schildpadden
turtles
wonen
to live
stoppen
to stop
reizen
to travel
geven
to give
gaan
to go
staan
to stand
verstaan
to understand
boos
angry
wassen
to wash
veliefd
in love
zinsbouw
sentence structure
Hoe laat is het
what time is it
schrijven
to write
dorp
village
lokaal
classrom
wie
who
wat
what
waar
where
hoe
how
waneer
when
waarom
why
beginnen
to start
dansen
to dance
geven
to give
horen
to hear
houden
to hold
kopen
to buy
krijgen
to get
kunnen
to be able/can/may
missen
to miss
moeten
to need/ to have to
en met jou?
and with you?/how are you?
Houden van
to love
Nederlander
dutchman
Nederlandse
dutch female
Americanske
american woman
welke/welk
welke is used with de/welk is used with het
kennen
to know
leeftijd
age
docent/errar
higher education teacher
onderzoeker
researcher
wiskunde
mathematics
meester/juffrouw
elementary/primary teacher
zakenvrouw
business woman
zaken
business
vaandag
today
morgen
tomorrow
vanochtend/van morgen
this morning
morgenochtend
tomorrow morning
’s ochtends/ ‘s morgens
in themornings
Het is twee uur
It is 2 o clock
’s middags
afternoons
om
at a specific time
het
it
maanden
months
doen
to do
gaan
to go
kennen
to know
ontmoeten
to meet
studeren
to study
wonen
to live
zitten
to sit
hebben
to have
heten
to call
komen
to come
spreken
to speak
werken
to work
zijn
to be
de arts
the doctors
de dag
the day
het engels
English
het jaar
the year
Nederland
The Netherlands
de plaats
the place
Het spaans
Spanish
De studie
the study
de universiteit
the university
vriendin
the friends
goed
good
redelijk
so-so
de bank
the bank
de Nederlander
the dutchman
het huis
the house
de medicjinen
the medicine
het Nederlands
Dutch
de psychologie
psychology
de stage
internship
de trein
the train
de vriend
the friend
vrij
free
gevestigd
located
Heb je vrijdag al plannen?
Do you already have plans for Friday?
mee
me
ik heb geen zin
I don’t feel like it
Prima/Goed idee!/Gezellig/Ja Natuurlijk/Ja, Zeker
general exclamations
Zullen
we shall
omtijd
time
Voor het museum
in front of the museum
geld opnemen
to withdraw money (from bank)
wandelen
to go for a walk
soms
sometimes
deel
part (of the day)
nemen
to take
pakken
to pack/to take something
reizen
to travel
rilen
to change/to return something
staand
to stand
vinden
to think/opinion - to find
Voelen
To feel
willen
to want
worden
to become
zoeken
to search
praten
to talk
buiten
outside
lang
long
mobilise week
busy week
half
helft
kleinedochter
granddaughter
nadruk
emphasis
netjes
clean