Dutch (Verb Conjugation practice) Flashcards

1
Q

blijven( (to stay, be staying) (Vf+Zs) category

A
ik blijf
jij blijft
hij blijft
wij blijven
jullie blijven
zij blijven
U blijft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

spreken (to speak) (VCV)

A
spreken
ik spreek
jij spreekt
hij spreekt
wij spreken
jullie spreken
zij spreken
U spreek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

moeten (to have to, ‘must’) (Dont touch )

A
moeten
ik moet
jij moet
hij moet
wij moeten
jullie moeten
zij moeten
U moe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

laten (to allow to, ‘let’)

A
laten
ik laat
jij laat
hij laat
wij laten
jullie laten
zij laten
U laat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zeggen (to say)

A
zeggen
ik zeg
jij zegt
hij zegt
wij zeggen
jullie zeggen
zij zeggen
U zegt
click to hear	(to say)
(I say)
(you say)
(he says)
(we say)
(you say)
(they say)
(you say)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vragen (to ask)

A
vragen
ik vraag
jij vraagt
hij vraagt
wij vragen
jullie vragen
zij vragen
U vraagt
click to hear 2	(to ask)
(I ask)
(you ask)
(he asks)
(we ask)
(you ask)
(they ask)
(you ask)
vragen
ik vroeg
jij vroeg
hij vroeg
wij vroegen
jullie vroegen
zij vroegen
U vroeg
click to hear	(to ask)
(I asked)
(you asked)
(he asked)
(we asked)
(you asked)
(they asked)
(you asked
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

rijden (to drive; to ride)

A
rijden
ik rijd
jij rijdt
hij rijdt
wij rijden
jullie rijden
zij rijden
U rijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kennen (to know - people)

A
kennen
ik ken
jij kent
hij kent
wij kennen
jullie kennen
zij kennen
U kent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

weten (to know - things)

A
weten
ik weet
jij weet
hij weet
wij weten
jullie weten
zij weten
U weet
click to hear
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beginnen

A

ik begin
jij begint
hij begint

wij beginnen
jullie beginnen
zij beginnen
U beginnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly