Dutch Pod 100 Flashcards
week (n) fem
week
jaar (n) neut
year
vandaag (adj)
today
morgen (n) masc
tomorrow
gisteren (adj)
yesterday
kalender (n) masc
calendar
seconde (n) fem
second
uur (n) neut
hour
minuut (n) masc
minute
uur (n) neut
o’clock
klok (n) fem
clock
uur (n) neut
one hour
kunnen (v)
can
gebruiken (v)
use
doen (v)
do
gaan (v)
go
komen (v)
come
lachen (v)
laugh
maken (v)
make
zien (v)
see
ver (adj)
far
klein (adj)
small
goed (adj)
good
mooi (adj)
beautiful
lelijk (adj)
ugly
moeilijk (adj)
difficult
makkelijk (adj)
easy
slecht (adj)
bad
dichtbij (adj)
near
Leuk je te ontmoeten.
Nice to meet you.
Hallo.
Hello.
Goedemorgen.
Good morning.
goedemiddag
Good afternoon.
Goedenavond.
Good evening.
goedenacht
Good night.
Hoe gaat het?
How are you?
Dank je wel.
Thank you!
nee (n) neut
No.
Heerlijk!
Delicious!
Ik ben…(…)
I’m…(____).