dutch phrase vocabulary trainer Flashcards
1
Q
Ik denk dat het zal gaan regenen
A
I think it’s going to rain
2
Q
Het is een prachtige dag
A
It’s a wonderful day
3
Q
Het is koud
A
It’s cold
4
Q
Kunt u mij helpen ?
A
Can you help me ?
5
Q
Het is winderig
A
It’s windy
6
Q
Helemaal niet !
A
Not at all !
7
Q
Welke dag is het vandaag ?
A
What day is today ?
8
Q
Ja
A
Yes
9
Q
Spreekt u…?
A
Do you speak…?
10
Q
In de middag
A
In the afternoon
11
Q
Heel erg bedankt
A
Thank you very much
12
Q
Tot ziens
A
goodbye
13
Q
Langzamer
A
More slowly
14
Q
Het sneeuwt
A
It’s snowing
15
Q
Ga weg !
A
Go away !