dutch-adverbs Flashcards
Bijna iedereen heeft een naam.
Almost everyone has a name.
Maar zijn ouders wonen daar nog niets.
[nog niets]
But/however his parents don’t live there yet.
[not yet]
Willen jullie allemaal een boterham met kaas?
Do you all want a sandwich with cheese?
Heb jij al kinderen?
Do you have children already?
Kom je hier vaak?
Do you often come here?
heb je zelf geen auto?
Don’t you have a car?
Hij is al een man.
he is already a man.
Hij wordt helemaal rood.
he is turning/he turns completely red.
Hij koopt vaak dure kleren.
He often buys expensive clothes.
Haar antwoord is helemaal goed.
Her answer is completely correct.
Hier ben ik weer.
Here i am again.
zij zoon wordt snel groot
His son is quickly getting big.
His son is growing up fast!
Ik ben helemaal alleen.
I am completely alone
ik ben niet zo oud
I am not so old.
Ik doe het zelf.
i do it myself
Ik houd van bijna alle dieren
I love almost all animals
Ik wil graag wat kleren.
I would like some clothes